(‘kre:ft) m. en v. (-en; -Je) [~ krab]
1. Eig. groengrijs tienpotig schaaldier: de wordt door het koken rood; rood als een ; zee-, zoetwaterkreeft; de -en gaan en zwemmen achteruit; sla met eten.
2. Kreeft Metf. vierde teken van de → dierenriem : de zon staat in de -.