(ke:n) v. (kenen; -tje) kiem]
1. Eig. kloof,
scheur, spleet: de (winter)handen vol kenen hebben.
2. Metn. [plantbeginsel met keen (1)] kiem : -tjes van planten.
3. Metf. [van 2] begin van iets : kenen van beschaving.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: