Keen
v. (kenen), 1. kloof, spleet, scheur, kerf: kenen in de kniebogen der paarden; kenen in de handen hebben> winterhanden; 2. kiem; (fig.) oorsprong. KEEP (insnijding) v. (kepen), insnijding, kerf met betrekkelijk wijde opening: kepen in een boom hakken om er in te klimmen; de keep in een pijl, waarmee bij op de pees wordt ge...