Wat is de betekenis van Keen?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Keen

v. (kenen), 1. kloof, spleet, scheur, kerf: kenen in de kniebogen der paarden; kenen in de handen hebben> winterhanden; 2. kiem; (fig.) oorsprong. KEEP (insnijding) v. (kepen), insnijding, kerf met betrekkelijk wijde opening: kepen in een boom hakken om er in te klimmen; de keep in een pijl, waarmee bij op de pees wordt ge...

2025-07-17
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

keen

(de), (veroud.?) suikerriet (Saccharum officinarum, Grassenfamilie). - Etym.: Oudste vindpl. Blom 1786. Vgl. E cane, S ken = id. In oudere lit. caen e.d.: zie kaan. - Syn. riet.

2025-07-17
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

keen

scherp, vlijmend, hevig, intens, levendig, vurig, ijverig, hartstochtelijk, verwoed, vinnig, bits; dol, fel, happig, gebrand (op on); (as) keen as mustard, vol vuur.

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

keen

v. kenen (kloof, barst, reet; kiem): de keentjes v. h. graan; fig. kenen van beschaving.

2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

keen

(ke:n) v. (kenen; -tje) kiem] 1. Eig. kloof, scheur, spleet: de (winter)handen vol kenen hebben. 2. Metn. [plantbeginsel met keen (1)] kiem : -tjes van planten. 3. Metf. [van 2] begin van iets : kenen van beschaving.

2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

keen

v./m. (kenen), 1. kloof, spleet, scheur, kerf: kenen in de kniebogen van paarden; kenen in de handen hebben, winterhanden; 2. kiem; (fig.) oorsprong.

2025-07-17
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

keen

keen - v., spleet; ook: kiem, oorsprong.

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Keen

KEEN, v. (kenen), kloof, spleet: kenen in de kniebogen der paarden; (plantk.) kiem; (fig.) oorsprong.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Keen

Keen, v. (kenen), kloof, spleet; kiem.