(diago'na:l) [Fr. < Gr. dia, door + gonia, hoek]
I. bn. (...nale) en bw. overdwars, overhoeks.
II.
1. v. (...nalen) Eig. in de meetkunde, rechte lijn die twee niet opeenvolgende hoekpunten van een veelhoek verbindt. Syn. hoeklijn.
2. o. Metn. gekeperd weefsel met schuinlopende strepen.