eene Hooge Heerlijkheid, in Zuidholland, verdeeld in Hooge Zwaluwe en Laage Zwaluwe, gelegen ten Oosten der Landen van Zevenbergen, en, ten aanzien van haare Grensscheidingen, op de volgende wijze omschreven.
Ten Noorden wordt de Heerlijkheid bepaald door den Biesbosch, of de vermaarde verdronken Zuidhollandsche Waard; langs welke zij zich, tot aan het Westen der Ambagtsheerlijkheid Drommelen, uitstrekt, gelijk zij ook, aan deezen kant, meer Zuidwaarts, wordt afgescheiden van de Maaze, onder het Regtsgebied der Stad Geertruidenberg. Het geheele Zuidergedeelte van de Heerlijkheid Zwaluwe grenst aan de dus lang genoemde Baronnie van Breda, op den Brabantschen Bodem. De Hooge en Laage worden ook zomtijds met den naam van de Strijensche Zwaluwen bestempeld. De Heerlijkheid is van eene groote uitgestrektheid, en van veele waarde voor den eigenaar, als bevattende een vrij aanzienlijk getal vrugtbaare Polders; zommigen bestaan uit rijke Bouwlanden, anderen dienen tot den Hooiteelt en Weilanden. Iet zeldzaams is het, dat de grootheid des Distrikts, ten aanzien van de Morgentalen, in de Quohieren der Verpondinge niet vermeld wordt.
In vroegere dagen plagten de beide Zwaluwen niet meer dan ééne Ambagtsheerlijkheid uit te maaken; de Heeren van Geertruidenberg, een vermogend en aanzienlijk Geslagt, waren daar van de Ambagtsheeren, terwijl, egter, de Heerlijkheid zelve aan de Graaflijkheid van Holland in eigendom behoorde. Van hier dat de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, in den Jaare 1611, aan FREDRIK HENRIK, toen nog, bij ’t leeven van zijnen Broeder, den Stadhouder MAURITS, slegts Graave VAN NASSAU, doch naderhand Prinse VAN ORANJE, eenige gunst willende bewijzen, te raade wierden, het Hooge Regtsgebied der beide Zwaluwen aan hem op te draagen. Naderhand kwam de Heerlijkheid aan FREDRIK HENRIKS Kleinzoon, der vermaarden Groot-Britannischen Koning en Nederlandschen Stadhouder WILLEM DEN III, uit wiens nalaatenschap de Heerlijkheid wierdt uitgeleverd aan den Koning van Pruissen; uit wiens handen, evenwel, zedert geraakt is in die van den Stadhouder WILLEM DEN IV; wiens Zoon, WILLEM DE V, daar van eigenaar geweest is; tot op zijn vertrek, in den aanvang des naastvoorgaanden jaars. Twee Dorpen liggen in deeze Heerlijkheid; van welke wij nu eenig verslag zullen doen.