YLST, eene Stad in Friesland, in ’t oud Friesch, eertijds Ylts genaamd, terwijl dezelve in de gewoone Hollandsche taal den naam van Ylck droeg, om dat de Friezen de K in tz of ts veranderden, en daarom voor Sneek Snits, voor Kerk Tzerk, en voor drinken drintzen, zeiden. Hedendaags geeft men ’er al dikwijls den naam van Drylst aan, welke zekerlijk voor eene zamentrekking van Ter of Der Ylst te houden is.
De Stad is gelegen in de Grietenij van Wymbritzeradeel, een klein uur gaans ten Zuidwesten van Sneek, aan ’t beekje de Geeuw, welk hier, voor een klein gedeelte, in ’t Noordwesteinde, door loopt, en voorts, Zuidoostwaards, drie aanzienlijke takken geeft, wier middelste in de lengte genoegzaam door de geheele Stad schiet, terwijl de Noordelijke en Zuidelijke, onder den naam van Dygraft, rondom dezelve loopen, en zich, in ’t Zuidoosteiijk einde der Stad, wederom daar mede in een Vaarwater vereenigen,’t welk van daar na Jortryp en elders loopt. De Stad strekt zich dus, in ’t lang, van ’t Noordwesten na het Zuidoosten uit, staande alle de Huizen, behalven die aan de Geeuw gevonden, en Popma buuren genaamd worden, ter wederzijden van ’t voornoemde middelste vaarwater.
Wat den oorsprong van den reeds gemelden naam der Stad betreft: ’er zijn die denzelven afleiden van de gemelde binnengraft Ee of Y, aan welke weleer een oud Adelijk Stins of Slot stond, onder den naam van Yslot of Ylostein, waar uit, bij verkortinge, de naam van Ylts of Ylst zou zijn voortgekomen. Het voornoemde Stins of Slot stond voorheen in ’t Zuidoostelijk gedeelte der Stad; zijnde de laatste overblijfzels van dit gebouw, eerst in ’t Jaar 1778, weggebroken: in ’t Zuidwesten, had men dat van den Edelen Heere RISPENS. Niet onwaarschijnelijk heeft men hier voor deezen meer oude Adelijke gestichten gehad: althans schijnt men zulks uit de menigte der wapenen, die nog in de Kerk overig zijn, te moeten besluiten. Wanneer Ylst, bij zommigen in ’t Latijn Elostum genaamd, allereerst gesticht zij, is onzeker; doch de Stad is oud, en was, zo men meent, voor deezen, magtiger en grooter dan Sneek.
De Stads privilegien wierden aan Ylst gegeeven omtrent het Jaar 1262, door den Potestaat SIKKE SJAARDEMA en de Staaten van den Lande; en in ’t Jaar 1379 wierdt aan deeze Stad, uit naam van KAREL DEN IV, eene Weekmarkt op Maandag, en eene Jaarmarkt op twee naa elkanderen volgende dagen, naa den dag van St. MAURITIUS, den Patroon van de Kerk deezer plaatze, toegestaan.
In 1477, wierden de privilegien van Ylst op nieuw bevestigd, door Recht en Raaden der Steden, Landen en Deelen van Westergo, vergaderd binnen Sneek, waar bij wel uitdrukkelijk wierdt vastgesteld, dat de zogenoemde papene pointen van Wymbritzeradeel het privilegie van Ylst niet in ’t minste zouden hinderen; zijnde de brief, hier van afgegeeven, te vinden bij SCHOTANUS in zijne Beschrijvinge van Friesland.
Toen naderhand de Provincie onder de Saxische Heerschappij gekomen was, klaagden evenwel die van Ylst aan den Hertog, dat hunne oude Voorrechten, door de Sneekers en door SCHELTE VAN LIAUKEMA, Grietman over Wymbritzeradeel, waren geschonden; ’t welk zo veel ingang vond bij Hertog GEORG, des Roomschen Rijks Erfgubernator en Potestaat, dat hij, door zijnen Stadhouder HUGO, Burggraave van Leyzenig, die van Sneek en Wymbritzeradeel gebood, de Ylstenaaren in hunne oude Voorrechten te laaten berusten, tot dat Zijne Vorstelijke Genade ’er zich nader over verklaard zou hebben; zijnde deeze brief gegeeven te Harlingen, op den zesëntwintigsten Augustus des Jaars 1502. Wat laater, in den Jaare 1504, ontving de Stad nog een' Privilegiebrief, van inhoud, dat Hertog GEORG, gezien hebbende, hoe Ylst van ouds met Stads Privilegien ware begiftigd geweest, dezelve volkomen bevestigde, en aan de Stad toestond, om, gelijk in andere Steden plaats had, door haare eigene Raaden, Burgemeesteren en Schepenen te worden geregeerd; doch dat de Burgers zelve den stroom, die door hunne Stad loopt, ten algemeenen nutte, diep en zuiver zouden moeten houden. Nog vindt men, onder de stukken der Bourgondische Regeering, dat de Stadhouder GEORG SCHENK, in ’t Jaar 1527, aan die van Ylst mede afzonderlijk aanschrijving deedt, aangaande het opmaaken der dijgen, wegen, bruggen, dammen, zijlroeden, slooten en wateringen, onder hun bedrijf beboorende.
Weleer hadt Ylst geene gewoone Stads Regeering van 0lderman, Burgemeesteren en Raad, gelijk de andere Steden, maar eenen zogenaamden Eeheere met zijne Mederechteren, die echter genoegzaam ’t zelfde recht en magt hadden als de Olderman, Burgemeesters en Raad der andere Steden. Thans bestaat de Regeering der Stad uit vijf Burgemeesteren en daarenboven twaalf Raaden in de Vroedschap. Alles volgens ’t Reglement, door den Raad van Staaten, van wegen hunne Hoog Mogenden, op de Regeering deezer Stad gemaakt, in ’t Jaar 1637, en dus luidende
1. De Magistraat sal bestaan uyt vyf Burgemeesteren ende twaalf Gemeentsluyden of Vroedschappen, die bij gemelde Raden van Staten, van wegen als boven, als nu sullen aangesteld worden.
2. De voornoemde Burgemeesteren sullen dienen van den enen nieuwen jaars dag tot den anderen, in sulker voegen, dat op den naastkomenden ende t’elken nieuwe jaars dag sal afgaan een Burgemeester: ’t welk de eerste vier jaaren by lotinge sal geschieden van de gene nu aangestelt wordende, ende daar na voorts afgaande de gene die langst gediend heeft.
3. De Gemeentsluyden of Vroedschappen sullen blyven haar leven lang, alwaar ’t dat yemant van de selve in de Collegien van de Generaliteit of Gedeputeerde Staten of Rekenkamer deser Provincie werde Gecommitteert: alleen sal de plaatse van die gene die elders met der wone komt te vertrekken, vaceren.
4. Alle jaar sal, veertien dagen voor nieuwe jaars dag, in plaats van de Burgemeester die afgaan sal, een dubbel getal genomineert worden uyt de Gemeentsluyden, in sulker manieren, dat eerst vyf persoonen uyt de twaalf sullen by lotinge genomen worden, welke vyf sullen doen de nominatie van 't voornoemde dubbel getal uyt de andere seven, alsoo dat sy haar selfs niet mede sullen mogen nomineren.
5. Tot welke nominatie sy dadelyk sullen moeten procederen, belovende eerst (soo ras het lot op haar sal syn gevallen om te kiesen) aan de Vergaderinge, op haren gedanen Eedt, dat sy in ’t nomineren sullen letten op de gequalificeerste en bequaamste persoonen onder de voorsz. seven, sonder enig ander oogmerk, sugt ofte gunste daar inne te sellen betonen.
6. Gaande dan terstont met haar vyven in een ander kamer, ende niet daar uyt komende noch met niemant communiceerende, voor dat sy de nominatie sullen hebben gedaan met de meeste stemmen.
7. Welke nominatie van dubbel getal als dan dadelyk by beslooten missive sal overgesonden worden aan Zyn Genade Stadhouder deser Provincie, om by deselve daar uyt het enkel getal te worden gekosen; die den naam des gekorenen mede by besloten missive sal overschryven, welke missive niet voor nieuwjaars dag sal mogen worden geopent.
8. De afgaande Burgemeester sal weder succederen in de Gemeentsluyden of Vroedschap in plaats van den gekorenen.
9. By soo verre enige plaatse by versterf ofte andersins tusschen tyden quame te vaceren, sal daar inne een ander gekoren worden, te weten, soo een Burgemeesters plaatse vacant wordt, meer als drie maanden voor nieuwjaar, sal de plaatse moeten worden dadelijk vervult by nominatie ende electie als boven.
10. Ende in de Gemeente of Vroedschap een maand naa dat de plaatse vacant sal syn geworden; by de Magistraat ende gesworen gemeente gesamentlijk met pluraliteyt van stemmen de verkiesinge te doen.
11. Alle de voorsz. personen sullen moeten syn behorelyk gequalificeert ende van de ware Gereformeerde Religie, soo als die in de publique Kerken wordt geoeffent, professie daar van doende, of ten minsten wel geaffectioneerde tot de Religie, ende ten gehoor komende, ook behoorlyk gedoopt synde.
12. Of het voor dese reyse mogte gebeuren dat enige malkanderen na in Bloede bestaande in de Gemeentsluyden souden mogen gestelt worden, sal ’t selve namaals soo gereguleert blyven, dat geen Vader en Soon, noch ook geen twee Broeders te gelyk, daar inne mogen genomen worden.
13. Blyvende voorts aan de Magistraat ende Gemeentsluyden de beraminge met meeste stemmen van alle verdere goede order in de Regeeringe van Stads saken, ende ’t gene daar van dependeert, ende ook haare Privilegien, Vryheden ende Costumen naar ouder gewoonte, soo in ’t vergeven van Stads Ampten als andersins als van ouds gebruykelyk is geweest, sonder ergens inne tot particulier profyt te mogen excederen, lettende voor al op de beste mesnage ende meeste voordeel van de Stad en goede Ingesetenen van dien, ook in verteringen, baten, profyten of vacatien niet gaande buiten de ordonnantie of ordinaris gebruyk, ende ook voor ’t confereren van eenige Ampten niet genietende, op poene van arbitrale correctie tegen den nemer ende gever. Alle welke pointen by de Hoog Mog. Heren Staten Generaal, des noods ende versogt synde, sullen geapprobeert, geratificeert en by forma van Octroy aan de Stad Ylst verleent worden.
Aldus gedaan ende gearresteert
14 Maart
den 3 April 1637.
Was geparapheert
A. BRUYNING Vt.
Onderstond ter Ordonnantie van de Raadt van Staaten,
Ende getekent
J. EYKBERG
Ylst is zonder eenige Wallen of Muuren; doch de Straaten zijn met lommerrijk geboomte beplant, ’t welk der Stad geen onvermaakelijk aanzien geeft. Men vindt hier eenige goede gebouwen, vooral de Kerk, die in ’t Oostelijkste deel der Stad, in een’ uithoek staande, met twee rijen pilaaren, een steenen gewelf, een fraai en wel klinkend Orgel, en ruim Koor voorzien is.
In 1736 wierdt het oude Raad- of Stadshuis geheel afgebroken, en daar voor in plaats een nieuw gebouw gesticht, waar aan de eerste steen is gelegd door de Freules DOROTHEA en JULIANA VAN GALAMA, die, met haare jongere Zuster RIXT VAN GALAMA, de eenige overgeblevenen zijn van het aloud adelijk Friesch geslagt VAN GALAMA; zijnde het laatste mannelijk oir van dit huis, de Hoog Wel Gebooren Heer ANTONIUS SIXTUS VAN GALAMA, op den achtëntwintigsten Junij des Jaars 1737, overleeden. In 1770 wierdt het Stadshuis, door ’t aankoopen van ’t oude Familiehuis van POPMA, bijna de helft vergroot. In de bovenste verdiepinge heeft men, behalven de Sekretarije, eene Burgemeesters en eene Raads of Vroedschapskamer, die beide zeer net behangen zijn; onder vindt men ook twee ruime vertrekken, van welke het eene dient tot eene kamer voor de Gerechtsdienaars, en ’t andere tot eene openbaare Gevangkenisse. ’t Gemeld geslagt van POPMA was, voor deezen, zeer vermaard, wegens verscheiden geleerde Mannen, die daar uit zijn voortgesprooten. AUKE POPMA teelde bij zijne Huisvrouw, JOUK VAN HETTINGA, vijf Zoonen, SIKKE, TIETE, SIPKE, AUKE en RIENK. SIKKE of SIXTUS wierdt te Dole in Bourgondien der Rechten Doctor, en gaf in ’t licht C. Celsus de arte Dicendi. TIETE of TITUS schreef over de Epistulae Familiares van Cicero &c.
SIPKE of CYPRIANUS handelde over Sallustius, en AUKE of AUSONIUS schreef verscheiden geleerde Verhandelingen. Nog heeft HESSEL, de Zoon van TITUS, over Curtius iets in ’t licht gegeeven. Ook bloeide weleer hier GELLIUS ILSTANUS, Kommandeur van 't Hospitaal van St. JAN, die de beschrijving en afteekening van eenige Friesche Steden in zijn’ tijd heeft gemaakt. Nog heden ten dage ziet men in de Kerk de begraafplaatzen der POPMA’S, gedekt met zwaare Zerken, op welke Latijnsche Opschriften en Versen staan; doch die zodanig zijn uitgesleeten, dat men ze niet kan leezen.
Weleer hadt men in Ylst een Klooster van de orde der Karmeliten, staande nabij de Kerk, aan welk Paus JOHANNES, de XXII van dien naam, de zelfde Voorrechten schonk en bevestigde, welke door BONIFACIUS DEN VIII aan de Orden der Predikheeren en Minderbroederen gegeeven waren, zo als blijkt uit de Bulle welke daar van voorhanden is. Het Klooster van Woudsend was dus met dat te Ylst van de zelfde orde, en wierdt daarom, naderhand, toen het door hooge watervloeden, en daarop gevolgde rampen, beschadigd en verarmd was, aan dat te Ylst toegevoegd. Doch ook dit Klooster is reeds van overlang verdweenen. Zelfs hebben de Roomschgezinden, die hier maar weinigen in getal zijn, thans geene Kerk te Ylst, maar verrichten hunnen Godsdienst te Sneek. De Doopsgezinden daarentegen hebben ’er één Vermaaningshuis of Kerk, in welke de dienst door éénen besoldigden Leeraar wordt waargenomen.
Ter bevorderinge van den bloei der Stad, waar op men, zedert eenigen tijd, meer dan wel voorheen is bedagt geweest, oordeelde de Regeering dat eene algemeene Koemarkt van weezenlijk nut zou konnen zijn; daarom kogt dezelve, in 1783, zekeren ruimen langwerpig vierkanten tuin, in ’t midden der Stad, tegen over het Stadshuis gelegen, en liet denzelven tot eene openbaare marktplaats in gereedheid brengen. Eertijds stondt hier de Stins van den Kollonel HETTINGA, waarin de glazen vereerd waren door de volgende Adelijke Persoonen van dien tijd.
TACO VAN GALAMA. ANNA VAN GALAMA. DOITSE VAN BONGA. FRANS VAN EIZINGA. ANNA VAN GALAMA. AUCK AUCKAMA.
WERP VAN TJESSENS. IDA VAN GALAMA. RIXTA VAN GALAMA. TITUS VAN GALAMA.
Deeze plaats is geplaveid, en van weerskanten, gelijk ook van achteren, met huizen bebouwd; hebbende in ’t midden eene poort aan 't water, om ’t Vee daar uit de Schepen te lossen; doch van vooren aan de Straat is de Markt open, en alleen voorzien met een’ dubbele rij paalen. Deeze Markt kan over de driehonderd Runderen bevatten, gelijk in 1783 is gebleeken.
In het zelfde jaar wierdt nog, door de Magistraat en Vroedschap, eene nieuwe en ruimere Waag gebouwd, welke aan drie zijden met overdekte Gaanderijen omringd is, en op den grond staat, welken de oude Waag voorheen gedeeltelijk besloeg aan den Noordkant van ’t Stadshuis.
Aan deeze Stad staan vier Molens, te weeten, één Eek, twee Hout- en één Roggemolen; voorts heeft men hier ééne Brouwerij, ééne Stookerij en vijf Bakkers. Geduurende eenige jaaren hadt Ylst zeer afgenomen; doch begint nu, door de zorge der Regeeringe, weder te bloeien: ook is deeze Stad inderdaad zeer gelegen tot Handel en Fabrieken, wegens de ruime wateren, die alomme en ook naa vier Zeehavens, met naame Stavoren, Workum, de Lemmer en Taekezijl, loopen.
De voornaame middelen van bestaan zijn hier de Boter- en Kaasmarkt, en de fabriek van Scheepstimmeren; vindende men hier thans, behalven verscheiden Bootjesmaakerijen, twee groote Scheeps-Hellingen, eene aan ’t Zuidoostelijk, en eene aan ’t Noordoostelijk einde der Stad, op welke Koffen van negentig en honderd voeten worden gebouwd, hoedanige ’er nog drie in den Jaare 1784 zijn afgeloopen.
Des Zaturdags avonds vaart van hier een Beurtman op Amsterdam, en daarenboven ’s Dingsdags avonds een Boterschip, ’t welk ook pakgoederen en menschen meede neemt.
’s Vrijdags morgens ten negen uuren vaart van hier een Schip op Leeuwarden, ’s Maaadags morgens ten zes of zeven uuren een op de Jouwer, en 's Donderdags een op Workum. Op Bolsward vaart alle Vrijdags morgens ten zeven uuren; doch op Sneek dagelijks, den Zondag uitgezonderd, eene Snik, terwijl de Bolswarder Snik op Sneek, hier tweemaalen ’s daags door komt.
In 1783 wierdt de vervallen Weekmarkt wederom op nieuw aangelegd, en gesteld op Maandag, tot hier toe met goed gevolg. In plaats der oude verwaarloosde Jaarmarkten, zijn ’er ook twee nieuwe aangelegd, als eene in ’t Voorjaar in Maij, op welke zeer veel Vee komt, en eene in ’t laatst van Oktober.
Onder de Ylster Burgers wordt nog heden de gewoone landtaal, te weeten 't boere Friesch, gesproken. De kleeding is hier ook nog, over ’t algemeen, de boere kleeding; doch veele vrouwen en jonge dogters beginnen zich op 't zogenoemde klein Steedsters op te schikken.