Groot Waterschap van Woerden is een ander Regtsgebied dan het Baljuwschap en heeft het Opperbestier over de Dijken, Kaden, Wegen, Wateren, Sluizen, Molens en diergelijke.
Het begrijpt niet alleen het geheele Baljuwschap van Woerden, met eenige andere Baljuwschappen of Ambagten, maar bestaat, daarenboven, omtrent voor de helft in Landen onder de Provincie van Utrecht, en strekt zich aldus uit ter wederzijde van den Rhijn; doch het oudste gedeelte van het zelve legt meest aan de Noordzijde van de Rivier. De Landen aan de Zuidzijde zijn voor een groot gedeelte in laatere tijden in het Groot Waterschap van Woerden ingenomen, om dat zij niet langer bekwaamlijk op den Yssel konden uitwateren. Dit is oorzaak dat deeze Landen niet alleen het Woerdsche Hoog-Morgengeld moeten betaalen, maar ook het Rhijnlands of Spaarendams geld, het zij geheel of ten deele, naar maate zij des wegens hebben kunnen overeenkomen. Om deeze reden is aan Dijkgraaf en Hoogheemraaden van Rhijnland de Naschouw gegeeven over den Ring deezer ingenomene Polders. Het verdere bewind, ten aanzien van het Heemregt, is gebleeven aan den Dijkgraaf en Hoogheemraaden van het Groot Waterschap van Woerden, die ook dit Regt oeffenen over de Polders in Kamerijk, Harmelen en Zegveld, volgens uitspraak van Gekommitteerde Raaden en de Gemagtigden uit de Staaten ’s Lands van Utrecht; door wederzijdsche Staaten bekragtigd op den achttienden Augustus des Jaars 1612. Deeze Ring en Schouwe gaat, in gevolge deezer uitspraake, meede door de Stede Oudewater, volgens overeenkomst geslooten in den Jaare 1719, tusschen Dijkgraaven en Heemraaden, zo van Rhijnland als Woerden en Dijkgraaf, Burgemeesteren en Schepenen der Stede Oudewater, waarom ook twee Puntdeuren aan de Romein- Brugge der laatstgemelde Stede zijn gemaakt, die bij het Waterschap worden onderhouden en volgens zekere peil geslooten. Het Groot Waterschap van Woerden heeft, naa de verminderingen, zo door het leggen van de Wierikker Schanzen, de Vestingwerken der Stede, als naa het maken van de kleine Schans op Geestdorp, nog achttienduizend negenhonderd acht Morgen, drie Hont en achtëntwintig Roeden Lands behouden.
Het oudste bekende Handvest, welke wegens dit Waterschap door de Graaven van Holland verleend is, wierdt gegeeven door Graaf WILLEM VAN HENEGOUWEN, bijgenaamd den Goeden, in den Jaare 1322. Hier in beveelt hij den Baljuw van Woerden, die toen was of namaals weezen zou; Vijve Welgeboren Heemraaden te kiesen, om zijn Landt voorsz. mede te bedrive, eerst Zeedijk, Middeldijk, Zijdwing, Watering, Sluysen, Hoolen ende den Marrendijk, ende van den Marrendijk totte Swadenburchdam toe. Deeze Handvest wierdt door Keizerinne MARGARIET bevestigd in den Jaare 1346. Uit deeze Brieven blijkt niet werwaart het Land van Woerden zijnen Watergang gehad hebbe; doch uit een volgende Handvest van ALBRECHT VAN BEIEREN, gegeeven in den Jaare 1363, kan men duidelijk ontdekken, dat genoegzaam alle de Polders, onder het Waterschap behoorende, hunne Uitwatering op den Rhijn en door Spaarendam gehad hebben. In dit jaar wierdt ’er, door den Hertog, een scheidinge toegestaan tusschen hen, die aan de Zuidzijde een Watergang op den Yssel hadden, en die, welke uitwaterden door Spaarendam. Aan deeze laatsten vergunde hij tevens twee Sluizen in Spaarendam te maaken, met den luiden van den Gestichte, die mede hier uitwateren zouden; welke gezamenlijk allen Watergang en Werk zouden bewaaren en behouden. Van deeze Sluizen aan Spaarendam vindt men ’er tegenwoordig niet meer dan één, die zeer goed is: de andere wierdt in laater tijd door het Groot Waterschap van Woerden uitgekoft. Hertog ALBRECHT gaf, in den Jaare 1366, aan den Lande van Woerden en de geenen, die met het zelve in den Rhijn wateren, nog drie Sluizen, met drie Wateringen, uit den Rhijn gaande in den Yssel, één te Lindschoten uit en door Oudewater en twee boven of beneden dezelve, daar het den Heemraad nutst en oorbaarst zou dunken te weezen.
Uit kragt van deeze Handvest wierdt deswegens, in den volgenden Jaare 1367, een overeenkomst met de Stede Oudewater gemaakt, die zich zelve heeft verbonden denzelven Watergang te graaven en te onderhouden ter Schouwe en Keure van het Groot Waterschap van Woerden, welke overeenkomst nog in haare volle kragt blijft. Het Groot Waterschap heeft, volgens deeze Handvest, nog het genot van twee andere Watergangen, ruim een half uur gaans beneden Oudewater, waar van de een de Groote Wierikke en de ander de Kleine Wierikke wordt genaamd.
Raakende het bestier van het Groot Waterschap van Woerden, heeft ALBRECHT VAN BEIEREN, in den Jaare 1388, voor hem en zijne Nakomelingen, beloofd de Heemraaden niet te zullen doen afzetten door zijnen Baljuw, ofte door iemand anders dan door hem en zijne Naakomelingen; 't welk niet geschieden zoude, ten zij hem of hun dunken zoude dat zij den Lande niet nut of oorbaar waren. Hier bij wierdt den Heemraaden van Woerden ook belast het Heemraadschap te bewaaren en bedrijven, tot zijnen en ’s Gemeenenlands oorbaar, gelijk dat zijne Heemraaden in Rhijnland doen. In den Jaare 1395, heeft ook de Hertog nog eene nadere Handvest gegeeven. Het behieldt het getal van vijf Heemraaden, gelijk het door Graave WILLEM VAN HENEGOUWEN was besteld; maar bepaalde, dat ’er drie uit den Lande van Woerden en drie uit den Gestichte van Utrecht moesten worden verkooren, ieder in den Watergang geërfd en gegoed tot twintig Morgen Lands toe. De Verkiezing schijnt hij aan zich zelven behouden te hebben. Deeze zouden, bij het aanleggen van groote Werken, moeten raadpleegen met tien Waardsluiden, twee uit ieder Kerspel, te kiezen bij de Landgenooten en Buuren, ieder in het zijne.
Aan de Waardsluiden zou ook jaarlijks rekening gedaan worden. Hertog JAN VAN BEIEREN, verkooren Bisschop van Luik en Heer van Woerden, maakte, in den Jaare 1410, nog eene andere bepaaling omtrent het verkiezen der Heemraaden, volgens welke hij, behalven de twintig Morgen Lands of meer, die zij in het Waterschap moesten bezitten, vaststelde, dat dezelve van jaar tot jaar op nieuws door den Dijkgraaf zouden moeten verkooren worden en zonderling een in Zegveld of in Kamerijk. De Heemraaden, die een jaar het Ampt hadden waargenomen, zouden in vier jaaren niet weder aangesteld worden. In den Jaare 1502, heeft DIRK VAN ZWIETEN, als Dijkgraaf van den Lande van Woerden, aan Burgemeesteren en Gemagtigden der Stede en des Lands, voor den Hove van Holland, beloofd en overgegeeven voortaan geen Heemraaden aldaar te stellen, dan die in het Waterschap gezeten en woonagtig zijn, met hunne alinge Woerstadt, gegoed en geërfd, naar inhoud der Handvesten. Deeze bepaaling van de Woonstede der Heemraaden, welke in de Handvesten der Graaven niet gevonden wordt, als mede dat de Dijkgraaf omtrent den Jaare 1643 eenigen gekooren hadt, die geen twintig Morgen gegoed waren, schijnt in dien tijd geschil gebaard te hebben. Men vorderde van den Dijkgraaf, dat hij de aanstelling doen zoude volgens de Handvesten en wilde hem tevens bepaalen de Verkiezing te doen, uit Persoonen in het Waterschap woonagtig, en bijzonder uit de Kerspelen van Zegveld en Kamerijk, bij jaarlijksche beurten, en van Harmelen uit den Gestichte van Utrecht, als mede uit de Stede Woerden en het Ambagt van Bodegraave. Hier tegen beweerde hij, dat de Handvesten niet waren overeen te brengen, met de Kostumen zedert veele jaaren in gebruik. Dit geding wierdt, in den gemelden Jaare 1643, door den Hove van Holland uitgesproken tegen den Dijkgraaf, die de zaak in hooger beroep voor den Hooge Raade trok; doch, alvoorens het Vonnis af te wagten, wierdt ’er in den Jaare 1645, voor dit Gerechtshof een Verdrag getroffen, dat de Dijkgraaf jaarlijks in ’t stellen en verkiezen van de Heemraaden zich zal hebben te richten naar de Privilegiën, Handvesten en Keuren van het Waterschap, en uit dien hoofde verkiezen vijf bevoegde Heemraaden in het Waterschap en gegoed tot twintig Morgen Lands toe; als drie uit den Lande van Woerden en twee uit den Gestichte van Utrecht. Op den grondslag van dit Verdrag voor den Hooge Raade, of van het meergemelde Handvest van Hertog ALBRECHT VAN BEIEREN van den Jaare 1355, rusten de Artikelen van nader overeenkomsten op dit stuk, ten overstaan van Heeren uit de Staaten der Provinciën van Holland en van Utrecht, gemaakt, gelijk dezelve tegenwoordig nog in kragt zijn.
De Dijkgraaf bekleedt derhalven dit Ampt voor zijn gantsche leven. Hij verkiest jaarlijks op den eersten Maij, vijf Hoogheemraaden, onder welke de Heeren, die maar een jaar hun Ampt hebben waargenomen, gemeenlijk nog één jaar in bedieninge worden gehouden. De Hoogheemraaden zijn aan geene vaste woonplaatzen verbonden, en het wordt voor eveneens gehouden of zij hunne twintig Morgen Lands in het Nieuwe of in het Oude Gedeelte van het Waterschap bezitten. Het Groot Waterschap heeft doorgaans maar één Sekretaris. Hoewel het Rentmeesterschap eigenlijk aan den Voorzittenden Heere der Hoogheemraaden behoort, wordt het altijd door den Sekretaris waargenomen. De mindere bedienden zijn een Fabrijk, twee Bodens, en verscheiden Sluiswagters; als te Spaarendam, Oudewater, Bodegraave, aan Goe Jan-Verwelle-sluis en elders.
Het Kollegie van Dijkgraaf en Hoogheemraaden vergadert gewoonlijk des Vrijdags naa de bijzondere Schouwdagen, zo van des Gemeenelands Kaden, als van de Kanaalen in het Groot Waterschap.