gebooren in het laatste gedeelte der Zestiende Eeuwe, was de broeder des beroemden Frieschen Historieschrijvers, van welken wij straks zullen spreken. Zijne geboorteplaats was Winsum, een Dorp in de Friesche Grietenij Baarderadeel, van waar hij, naar de gewoonte van dien tijd, met eénen verlatijnden uitgang, zijnen naam ontleende.
In zijne aankomende jongelingschap bepaalde hij zich tot de Geneeskunde, en maakte zo aanmerkelijke voorderingen, dat, naa het afsterven van AUGUSTINUS ADAMA, de Bezorgers van ’s Lands Hoogelchool te Franeker, in den Jaare 1616, den post van Hoogleeraar in de gemelde Weetenschap, gelijk ook in de Ontleed en Kruidkunde, aan hem opdroegen. Tweemaalen bekleedde hij de waardigheid van Rector Magnificus, te weeten in de Jaaren 1618 en 1631. Hij overleedt in den Jaare 1639, en wierdt in de Akademiekerk begraaven. Nog heden ziet men ’er het Grafschrift, door zijnen broeder en amptgenoot PIEREUS gesteld. Dus luidt hetVita Circenfe Curriculum D. S.
Aeternae Memoriae
Cl. V. Menelai Winsemii
Med. Anat. Botan.
Per annos XXIII. Profess. Celeb.
Fratris un. et desider. Moest. P. C.
„ Jactet Apollineos subtilis Graecia Mystas,
„ Extollat Coos Pergameosque sanes,
„ Roma suum Grajis Componat Libera Celsum,
„ Et sibi bis natum vendicet Hippocratem.
„ Hic tibi Pergameum donavit Frisia Civem,
„ Hic dedit et Cois te quoque posse Ioqui.
„ Hic tibi Romani detexit dogmata Celsi,
„ Nomen ut è Grajis duceret et Latio.”
Zie SCHOTANUS, Beschrijving van Friesland, en Collectio Monumentor. Belgii Foed.