in ’t Latijn Alga genaamd, is een bekend, en thans zeer hoog geschat Zeegewas, ’t welk, in zoute Wateren, op hooge Vlakken, en op Verdronkene Waarden en Landen, zijne Wortelen schiet, en, boven het water zijn loof of draadige takjes en spruitzels vertoonende, aan de Zee op eenen afstand, de gedaante van eene grasrijke Weide geeft. Men ontmoet het Gewas in verscheiden oorden van onze Vaderlandsche Wateren, doch vooral in de nabijheid van het Eiland Wieringen, tusschen hetzelve en de vaste Kust van Holland. Bij ouds reeds was deeze Zeeplant bekend, maar toen zo weinig, of liever niets geagt, dat de Romeinen, de niets beduidendheid eener zaake willende te kennen geeven, van dezelve plagten te zeggen, dat zij slegter dan Wier, Alga vilior, was.
Gelijk van veele andere, dus heeft ook de ondervinding de nuttigheid van dit eertijds ongeagt gewas leeren kennen. ’t Is bekend, met hoe veelvoordeels men, zints geruimen tijd, zich daar van bediend heeft, tot het aanleggen van Dijken en andere Zeeweeringen; pakkende zich het Wier zo digt en vast op elkander, als de vetste Klaijaarde; boven welke het dit voordeel bezit, dat het beter berekend is voor de ligte en veenagtige gronden, welke men, ginds en elders, ook aan den Zeekant, in ons Vaderland aantreft. Met reden dan hebben ’s Lands Staaten, van tijd tot tijd, op het visschen en ophaalen van Wier, Plakaaten en Ordonnantien doen uitgaan.
Zie Hollandsch Plakaatboek.
WIERD, GROOTE
was de Zusters Zoon van GROOTE PIER, dien berugten Overste en Admiraal van de Geldersche Friesche Zeinschepen op de Zuiderzee, en, even als zijn Oom, een man van ongemeene gestalte en lichaamskragten; waar nevens hij, insgelijks, eene onverzaagde stoutmoedigheid paarde. Eerst diende hij onder zijnen Oom tegen de Saxen, Hollanders en Bourgondiers, en wierdt, naa diens overlijden, tot de waardigheid van Admiraal verheven. Geweldigen afbreuk deedt hij, bij meer dan ééne gelegenheid, aan de vijanden der Friesche Vrijheid, ter Zee. Niet zo gelukkig was hij te land. Het bevel voerende binnen Sloten, vondt hij zich genoodzaakt, naa eene kloekhartige verdeediging van acht weeken, die Stad aan Heere JAN, Baron van Wassenaar, over te leveren; onder beding van vrijen uittogt voor alle de Krijgslieden en Burgers, mits hij zelve, noch iemant van de zijnen, zich na Steenwijk, of na de Lommer moge begeeven. Doch deeze voorwaarde wierdt dcor GROOTE WIERD niet naagekoomen; en hij, deswegen, betrapt en agterhaald zijnde, na Leeuwarden gevoerd, en aldaar, in eenen engen Kerker, in het Blokhuis opgeslooten. Spoedig maakte men, vervolgens, zijn Vonnis op, volgens ’t welk, op den drieëntwintigsten November des Jaars 1523, hem het hoofd afgehouwen, en daar naa zijn Lijk, buiten de Poort, op de Geregtplaats aan den gemeenen weg, op een Rad ten toon gesteld wierdt. Volgens zommigen zou tot dit harde Vonnis
niet weinig hebben toegebragt, een beginzel van wraakoeffeninge over den dood van gemelden Baron VAN WASSENAAR, veroorzaakt door eene wonde, welke hij, in het beleg van Sloten, aan zijnen arm hadt bekoomen.
Zie WINSEMIUS, Kronijk van Friesland; GABBEMA, Verhaal van Leeuwarden.