een aanzienlijk Dorp, in den straks gemelden Ban van Westzaan gelegen, dus genaamd ter onderscheidinge van Oostzaamdam, waar van het door de Zaan wordt afgescheiden. Het Dorp strekt zich uit, van den Dam, welke den Buitenzaan, zijnde een arm van het Y, van den Binnenzaan scheidt, ten Westen langs dien Stroom, tot aan het Dorp de Koog, waar van het door een Valbrug wordt afgescheiden. Westzaandam is jonger dan het tegenover gelegen Oostzaandam, alwaar de inwooners, toen zij nog geene eigen Kerk hadden, hunnen openbaaren Godsdienst plagten waar te neemen.
Van kleine en zeer geringe beginzelen opgekoomen, is de Plaats, allengskens, door de nijverheid der ingezestenen, en hunnen ijver in den Koophandel en Scheepsbouw, en tot dien trap van vermogen geklommen, dat de zoetvloeiende Dichter DANIEL WILLINK met reden daar van, in de volgende regels, aldus mogt zingen.„ Daar bloeit Zandam , gelijk een Stad, In loffelijke bezigheden,
Dat jaarlijks ‘enen ruimen schat Zal in de Koopvaardij besteeden,
Omringt van Molens, die bij nacht en dach, ten zij bij stilte, maalen.
De scheepsbouwkunde in volle kracht zal ginsch, als hier, in luister praalen,
En toonen aan elkeen, hoe zij Haar zetel heeft aan ’t scheeprijk Y.”
Wegens den eersten aanleg deezes Dorps, of den tijd, wanneer men aldaar de eerste Huizen heeft gesligt, ontmoeten wij geen vast bescheid. Alleenlijk vinden wij aangeteekend, dat met het begin der voorgaande Eeuwe, het getal der Huizen tot merkelijk over de vierhonderd was aangegroeid. Een goed getal jaaren, evenwel, verliep ‘er nog, eer men 'er eene Kerk gestigt heeft. Men maakte daar mede eenen aanvang in den Jaare 1638; doch vondt zich, ruim veertig jaaren laater, door het aangroeiend getal van inwooners, genoodzaakt, het gebouw te vergrooten. Het gewijde gestligt wierdt toen gebragt in de gedaante, in welk het zich nog heden vertoont, zijnde die van eene Kruiskerk, uit het midden van welke een sierlijke Toren ten Dake uitsteekt. Van binnen pronkt de Kerk met een fraai Orgel, en met de gepaste gestoelen voor de Regenten van het Dorp. Niet verre van de Kerk staat het Raadhuis, een steenen gebouw, doch van weinig aanziens. De Lutherschen hebben ’er eene fraaie Kerk; zij staat niet verre van den Dam, op een Pad, ’t welk, van den gemeenen weg, westwaarts loopt. Het gebouw is groot, en van binnen fraai betimmerd.
Twee Vergaderplaatzen heeft men ’er ten dienste der Doopsgezinden: de eene, die der zo genaamde Vriesche Doopsgezinden, staat aan de overzijde van het water, 't welk door het Dorp loopt; de andere, behoorende aan de dus genoemde Waterlanders, staat aan den gemeenen weg, aan een ruim Plein, niet verre van den Dam; zijnde een hoog en ruim houten gebouw. Beide Kerken zijn, zints eenige weinige jaaren, van een Orgel voorzien. De eerstgemelde Gemeente worde bediend door twee Leeraren, Leerlingen van het Amsterdamsche Kweekschool bij het Lam cn den Toren. De andere Gemeente heeft insgelijks twee Leeraaren, behoorende tot de Amsterdamsche Gemeente in de Zon.
Ook is ’er eene Statie van Roomschgezinden, van de gezinte der Jansenisten. Voorts ontmoet men te Westzaandam verscheiden Burgerwooningen, die , door haare sierlijkheid en netheid, getuigenis draagen van het vermogen der bewooneren. Omtrent het midden deezer Eeuwe, beliep het getal der Huizen twaalfhonderd tweeëntwintig, dat der Molens honderdtweeennegentig. Het getal der eersten zal, na genoeg, op de zelfde hoogte gebleeven zijn; doch dat der laatsten is merkelijk verminderd. Hoewel de Dorpelingen, vooral de Vrouwen, even als van ouds, nog heden vermaard zijn om de netheid en zindelijkheid der Huizen, minder, egter, bespeurt men dezelve langs den gemeenen weg, zints de kostbaare Boeijers, in de laatste jaaren, ook hier, vrij algemeen, plaats gemaakt hebben voor het gebruik van Rijtuigen. Nog voor weinige jaaren, was het gezigt van een Wagen aan den Zaankant een zeldzaam verschijnzel. Thans wordt de Voetganger telkens daar door belemmerd.
Westzaandam, inzonderheid, was al vroeg vermaard door verscheiden takken van Koophandel en bedrijf. Vooral heeft men ‘er zich, zints de vroegste tijden, op den Scheepsbouw toegeleid. In ‘t eerst ontmoette men de Scheepstimmerwerven
aan den Binnenzaan, van waar de Vaartuigen, met veele moeite, over den Dam gebragt wierden. Naderhand zijn de Werven aan den Buitenzaan aangeleid; zo dat ’er , zints een aanmerkelijk getal van jaaren, ten Noorden van den Dam in ’t geheel geene Timmerijen meer gevonden worden. Van het groot getal Schepen, welke, in tijde van den bloei deezer Plaatze, aldaar gemaakt zijn, ontmoet men verscheiden voorbeelden. Van eenen Scheepstimmermans Baas vindt men aangeteekend, dat hij, in den tijd van weinig minder dan twee jaaren, zommigen bepaalen het op tweeëntwintig maanden, twintig Schepen te water heeft gebragt. Van eenen anderen wordt verhaald, dat hij, in den tijd van niet meer dan vijf weeken, een Schip van de Kiel af, en van alle het noodige voorzien, te Amsterdam voor de Paalen leverde. Van de zestig Werven, die men weleer aan den Zaankant, zo binnen als buiten der Dam ontmoette , zijn ’er heden slegts eenige weinigen overgebleven; en nog vertonen deeze weinige eene akelige ledigheid. Trouwens zij hebben gedeeld in het lot van veele andere takken van bedrijf, die hier insgelijks in een kwijnenden staat zijn. De Graan- en Houthandel, weleer de bron van het vermogen, waar mede de nazaaten der vroegere bewoonere heden eene aanzienlijke vertooning maaken, is ’er in merkelijk verval. Ongelijk kleiner is ook het getal der Zaag-, Olij-, Papier- en Pelmolens.
Zie Tegenwoordige Staat van Holland; en [i]uit de Medegedeelde Berichten.