Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 02-01-2023

WESTERSCHOUWE

betekenis & definitie

volgens anderen Westen-Schouwe, gelegen in het Westlijk gedeelte van het Zeeuwsche Eiland Schouwen, is ongetwijfeld een zeer oud, en al vroeg het vermaardste en bloeienste vlek van Schouwen geweest, welks bekwraame

Haven het niet alleen goede gelegenheid tot het aankweeken van een groote Binnenvaart, maar zelfs ook van een aanmerkelijke Zeevaart verschafte; zo dat veele Koopvaardijschepen na Oosten en Westen, en voornamelijk veele Haringbuizen, van daar afvoeren: des het reeds omtrent het Jaar 1438 zijne Vaart tot in Spanje en Portugal uitbreidde, ’t geene toen wat ongemeens was. Gelijk dan ook de Schepen, te Zierikzee thuis behonrende, naa het vergaan van oud Dreischorre, daar zij te voeren plagten uit te loopen, nog lang alhier gehavend hebben. Getuige van deszelfs Koophandel zijn een aloude Brief van JOHAN, Hertog van Lotharingen en Limburg, waar bij hij die van Westen-Schouwe vergunt, door alle zijne Landen Tolvrij te vaaren en hunne Koopmanschap te drijven; benevens zeker Oktrooi of Privilegie van Hertog KAREL VAN BOURGONDIE, als Graaf van Zeeland, aan die van Haamstede en Westen-Schouwe gegeeven te Mechelen, op den laatsten Junij des Jaars 1473, niet alleen tot vermeerdering van haare Weekmarkten, maar ook van allen Koophandel, daar gedreeven wordende; tot welken einde hun wierdt toegelasten, een Zegel te doen maaken, om daar mede te zegelen en bevestigen al het geene ter zaake van voerschreeven Handel vereischt kon worden.

Gelijk mede een Brief van EDUARD DEN IV, Koning van Engeland, van het zelfde jaar, in welken dien van Haamstede en Westen-Schouwe vergund wierdt, dat zij in alle Gewesten en Havenen van zijn Koningrijk, met hunne Schepen en Koopmanschappen vrijelijk, vredelijk en rustelijk keeren en wederkeeren mogen. En laatstelijk de Brief van Tolvrijheid , door MAXIMILIAAN VAN CRUNINGE, Heer van Haamstede en Westen-Schouwe, op den eenentwintigden Februarij 1603, van de Heeren van de Rekeninge van Holland, voor beide deeze Heerlijkheden verkreegen. En indien het waar is, zo als gezegd wordt, dat te Westen-Schouwe, toen het in zijn bloei was, achtëntwintig Rijnsche Wijn-Herbergen te gelijk geweest zijn, zo is het ligt te begrijpen, dat het een grooten toevloed van handeldrijvende menschen moet gehad bebben. Omtrent het Jaar 1493 begon men ’er allereerst in Zeeland, tot den Vischvangst, Hoeks- of Vischbooten te timmeren, waar toe te voeren slegts kleine Pinken en Slabberscheepjes gebruikt wierden, wanneer de Visch, die dezelven aanbragten, versch verkogt of gedroogd wierdt; daar men denzelven toen, in tonnen gezouten, begon te vervoeren.

Het verhaal dat REIGERSBERG van Westen-Schouwe opgeeft, doet genoeg verstaan, dat het een treffelijke Plaats moet geweest zijn: want hij zegt, „ dat nog in zijn tijd eene zo schoone en lustige Kerk aldaar stondt, als men op eenige Dorpen in Zeeland veel vindt, dat het zelve eertijds een dreeve van Boomen, aan beide zijden van de Straat ter Kerke toe, met veele schoone Huizen en Kelders heeft gehad, niet anders dan of het een Stad geweest ware.”

Maar naa dat, in het einde van de Vijftiende en begin van de Zestiende Eeuw, de Haven van Westen-Schouwe verloopen en toegezand is, is deeze Plaats met den tijd van Inwooners ontbloot, waar door de Huizen en Kerk tot een puinhoop geworden, en eindelijk geheel afgebroken zijn; zo dat van dien ouden luister thans niets dan een stuk van een dikken Tooren, dat mede nog tot een Baken verstrekt, is overgebleeven, bij ’t welk nu slegts eenige weige Boeren Wooningen gevonden worden. Het is aanmerkelijk, dat een stuk van deezen Tooren, door den Donder, van de eene zijde afgerukt, aan de andere zijde in den Buitenmuur, met den weerslag zodanig ingedrukt is, als of het met den Muur tot een gegooten was; waar van het bijgeloof weleer belagchelijke vertellingen deedt. Westen-Schouwe is van ouds met Haamstede bij de zelfde Heeren bezeten geweest, en daar van daan zijn meest de zelfde Privilegien, Keuren en Verboden, aan beide deeze Heerlijkheden gemeen.

Egter vergissen zij zich, die hierom meenen, dat Westen-Schouwe aan het Regtsgebied van Haamstede onderworpen, een gedeelte daar van zoude zijn of ooit geweest hebben; naardien het altijd een Heerlijkheid op zich zelve geweest heeft en nog is, die nog heden haar eigen Regtbank heeft, bestaande uit een Baljuw, vijf Schepenen en een Sekretaris, die hunne bijeenkomst in het Plaatzen-Huis op Haamstede houden.

Derzelver Regtsgebied strekt zich uit over het geheele Westland, en den Polder genaamd de Meijpagt, wiens Landen door derzelver Bezitters van den Heer van Westen-Schouwe in Erfpagt gehouden worden; en voormaals ook over het oude Nieuwland, dat nu door de Zee geheel verzwolgen is, In het vierde Register of Steenrolle van Zeeland, Beoosten-Schelde, van ‘t Jaar 1692, staat Westland bekend ter grootte van tweehonderdeenëntachtig Gemeten zesënvijftig Roeden zes Voeten Steenschietens, die uitmaaken vierhonderdeenëntachtlg Gemeten zesënvijftig Roeden zes Voeten bij der breedte. Volgens SMALLEGANGE was Westen-Schouwe met het Westland groot vierhonderd achttien Gemeten honderdzevenëndertig Roeden; de Polder genaamd de Meijpagt, vijfendertig Gemeten tweebonderdvijfëntachtig Roeden, en het oude Nieuwland vierenvijftig Gemeten zeventig Roeden, te zamen vijfhonderdacht Gemeten hondendtweeënnegentig Roeden. Tegenwoordig bevat Westen Schouwe, of het West and, niet meer dan twee honnerdzesëndertig Gemeten honderdvijfëndertig Roeden, en de Meijpagt vijfendertig Gemeten tweehonderdvier Roeden.

< >