Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 02-01-2023

WESTBROEK

betekenis & definitie

eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp , in het Nederkwaarter van het Sticht van Utrecht; aldus , meent men, genaamd naar den broekigen grond, en haare ligging ten Westen van de weleer aanzienlijke Abtdij Oostbroek, boven Utrecht eertijds gelegen. De Heerlijkheid vinden wij op ruim vijftienhonderd Morgens begroot.

Het Dorp heeft eene vrij groote Kerk, zijnde een oud en zwaar gebouw. Behalven het lijk van eenen Bisschop, ligt daar in begtaaven het Ingewant, van WILLEM, Graave van Rennenberg, weleer Heere deezer Heerlijkheid, en in de maand Julij des jaars 1545 overleeden. De Kerk van Zuilen bewaart ’s Graaven Hart, en die van Oostbroek het overige gedeelte van zijn lichaam. Uit een oud Kronijk verhaalt de Heer WAGENAAR, dat, in den Jaare 1481, in de Heerlijkheid Westbroek, tusschen de Hollanders en Stichtenaars een bloedig gevegt voorviel, waar in veele aanzienlijke lieden van de laatstgenoemden sneuvelden.

< >