gebooren in ‘s Graavenhage, in het voorste gedeelte der Zestiende Eeuwe, oeffende zich in de Geneeskunde, en beklom den Doktoraalen trap in die Weetenschap te Leuven, in den Jaare 1542. Zijne kundigheden en ervarenis waren oorzaak, dat hij, meermaalen, ter hulpe van zijnen vriend, den Hoogleeraar PETRUS NANNIUS, de openbare lessen waarnam.
Doch zijn verblijf aldaar was van geen langen duur. Hij viel onder verdenking van Luthersgezindheid, en vondt zich, uit dien hoofde, om de vervolgingen der Inquisitie te ontgaan, genoodzaakt, elders eene schuilplaats te zoeken. Hij vondt dezelve te Straatsburg. Hij schreef aldaar een boek, ‘t welk, alzo het verscheiden leerstellingen, strijdig met de begrippen der Roomsche Kerke, behelsde, eerlang door het Leuvensche Hoogeschool veroordeeld wierdt. Geduurende zijn verblijf te Straatsburg, schijnt VELSIUS van begrippen merkelijk te zijn veranderd. Althans zijn Commentarius in Cebetis Tabulam, waarin hij verscheiden Godgeleerde bedenkingen opperde, strijdig met het geen hij voorheen beweerd hadt, was oorzaak dat hij ook deeze Stad moest verlaaten. Het geschrift was opgedraagen aan ANTONY PERENOT, toen Bisschop van Atrecht, naderhand vermaard onder den naam van Kardinaal VAN GRANVELLE. De Schrijver betuigde in den Opdragt zijnen afkeer van Godgeleerde nieuwigheden. Naa zijn vertrek uit Straatsburg, begaf zich VELSIUS na Keulen, en wierdt aldaar tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aangesteld. In den Jaare 1556 hieldt hij een openbaar twistgeding met CALVINUS, over den Vrijen Wil. Behalven het reeds gemelde, heeft hij geschreeven Epistola ad Imperatorem et Electores, et ad Judices terrae. Even als een reeds gemeld geschrift, wierdt ook deeze Brief door de Inquisitie veroordeeld, en VELSIUS op de lijst der Schrijveren damnata memoria (vervloekter gedagtenisse), aangetekend. De tijd en plaats van ‘s Mans overlijdenis ons niet gebleeken. Hem ging de naam naa, dat hij een voortreffelijk Artz, en met naame in de Kruidkunde zeer ervaren was.
Zie VAL. ANDREAS.