Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

TJUMMARUM

betekenis & definitie

een aanzienlijk Friesch Dorp, in het Kwartier van Westergo, onder de Grietenij Barradeel, in welke het den derden rang bekleedt, en achtendertig Stemmen uitbrengt. Zeer aangenaam en vermaaklijk is de gelegenheid deezes Dorps, in het best en vrugtbaarst gedeelte der Provincie, in ’t midden van keurlijke bouwlanden, die de beste soort van Graanen, in menigte, voortbrengen.

Van hier dat, in den zomertijd, de doortogt zeer menigvuldig is, en de Landzaaten, om hunne oogen in het bekoorlijk gezigt van het te velde staande Koorn te verlustigen, deezen en den omliggenden oord zeer druk koomen bezoeken. Het Dorp zelve is zeer geregeld aangeleid; het bestaat uit eene dubbele buurt. De Kerk is groot, en pronkt met een dikken vierkanten Toren, die in een schuins opgaand dak eindigt. De Leeraar, welke hier de Hervormde Gemeente bedient, verrigt insgelijks het predikwerk in het nabuurig Dorpje Firdgum. Voorheen hadden ’er ook de Doopsgezinden eene Vergaderplaats, in welke een Leeraar der nabijgelegene Stad Franeker, van tijd tot tijd, eene Leerrede deedt. Doch, van wegen de verminderde en genoegzaam uitgestorvene Leden der Gezinte, is men, zints veele jaaren, daar mede uitgescheiden. In overoude tijden zag men, in de nabuurschap van Tjummarum, veele adelijde Staten, zommige van welke, onder de gedaante van aanzienlijke Boerderijen of Burgerlijke Lustplaatzen, nog in weezen zijn. Zo wel onder de eene als andere gedaante ziet men ’er, onder andere, Harkema-State, eenen vermogenden burger van Harlingen toebehoorende.

Om de bovengemelde reden vindt men insgelijks in de Kerk verscheiden aanzienlijke begraafplaatzen; onder andere die van den Edelen HARING POPPEMA, Heere van Terschelling en Grind, op den zevenëntwintigsten Maart des Jaars 1553 in of bij dit Dorp overleeden. Zijn hoogbejaarde Vader was toen nog in leeven, en rigtte hem een Gedenkteken op, volgens den inhoud van het volgende Grafschrift, welk men op den Zark leest:

„Quem monumenta tuum referunt, Haringie, nomen,

Poppema, decrepitus condidit ipse pater.

Carpe Viator iter, sed ne peregrina capesce

Nomina, sunt patriae stemmata ciara fuae;

Sunt domini Schellinga tui, et tua jura tuentur,

Quaeque jaces avido Gryna subesa salo.

Te tamen o! Sublate patri magis illa bearunt

Ante, per ingenium dona sublata tuum.”

< >