Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

SPIEGEL, HENRIK LAURENSZOON

betekenis & definitie

Zoon van LAURENS PIETERSZOON SPIEGEL, en van ANNA GAAF Jansdogter, wierdt gebooren, te Amsterdam, op den elfden Maart des Jaars 1549. De Schepen en Raad, JAN LAURENSZOON SPIEGEL, boven vermeld, was zijn broeder.

Hij zelve, hadde zijne zinlijkheid na dien kant overgeheld, konde den stoel der eere en des gezags insgelijks beklommen hebben. Zijne belijdenis van den Roomschen Godsdienst zoude, daar tegen, niet tot eenen hinderpaal gediend hebben. Waarschijnlijk schijnt hij daar van te rug te zijn gehouden, door eenen gevestigden en vast beraaden afkeer van het oeffenen van allen openbaar gezag, en van eene gelofte om alleen den Koophandel en de Zanggodinnen ten dienste te staan. Immers dat men hem gaarne met eenig openbaar bewind bekleed zoude gezien hebben, blijkt uit de handelingen der Amsterdamsche Vroedschap, in den Jaare 1589. De Heer SPIEGEL, naamelijk, verkoozen zijnde tot Raad in de Admiraliteit te Hoorn, en hij de aanvaarding van dien post hebbende van de hand geweezen, zogt de gemelde Vroedschap hem daar toe te noodzaaken. Dit niet baatende, nam men de toevlugt tot ‘s Lands Staaten, om met hun gezag tusschen beide te treeden. Doch hij bleef even weigeragtig, ook naa dat men hem, ten behoeve der arme Godshuizen in ‘s Graavenhage, in eene boete hadt verweezen. Deeze wilde hij liever betaalen, dan de opgedraagen Raadplaats aanvaarden.

De Heer HENRIK LAURENSZOON is tweemaalen getrouwd geweest, eerst met BREGTJE TEN BERG, vervolgens met DIEUWERTJE VAN MARKEN. Zo niet bij beiden, immers bij eene derzelven, heeft hij kinderen verwekt, uit welke, naaderhand, het aanzienlijk Amsterdamsch Geslagt van BACKER, en uit dit dat van LESTEVENON is voortgesprooten. Zijne laatste leevensjaaren sleet SPIEGEL te Alkmaar, en overleedt aldaar, in den aanvang des Jaars 1612, aan de Kinderziekte, hem, door het aanschouwen van zijne kinderen, van die krankte aangetast, aangejaagd.

Men verhaalt naamelijk, dat hij, nimmer de Kinderziekte gehad hebbende, door zijne Echtgenoote, met vriendlijken dwang, gehouden wierdt buiten de Kamer, in welke zijne kinderen, aan die kwaaie, krank lagen; doch dat hij, uit liefde voor zijn kroost, en uit verlangen om hetzelve te zien, op eenen Ladder voor de glazen van de Ziekenkamer klom; door het gezigt der aangetasten van de afzigtelijke kwaale hem dermaate deedt ontroeren, dat ’er, kort daar naa, de ziekte op volgde, die hem den dood deedt. Zijn Lijk wierdt na Amsterdam gevoerd, en in de Nieuwe Kerk begraaven.

Behalven den boven gemelden broeder, hadt SPIEGEL twee Zusters: ELIZABETH SPIEGEL, gehuwd aan HERMAN RODENBURG, Raad in de Vroedschap der Stad Amsterdam, en nog eene andere, GEERTRUI genaamd, getrouwd aan PIETER ADRIAANSZOON PAUW, Raad in de Vroedschap en Rentmeester te Alkmaar, en Vader van den Hoogleeraar PIETER PAUW, van welke wij elders, Deel XXIII. bl. 365 gesproken hebben; alwaar, egter, zijne Moeder, verkeerdelijk, eene Dogter van HENRIK LAURENSZOON genoemd wordt. Door omzetting der naamen gelieye men dien misslag te verbeteren.

De Heer SPIEGEL was een der aanzienlijkste Kooplieden van zijnen tijd, en won daar mede groote schatten over. Uit dezelve leidde hij voor hem zelven een onbekrompen leeven, slijtende veel van zijnen ledigen tijd op eene Lustplaats, aan den Amstel, buiten de Utrechtsche Poort, tegen over de Schulpburg, en, onder den naam van Meerhuizen, nog heden bekend. In den Hof dier Lustplaatze stondt een Lindeboom, met een ongemeen hoogen en breeden kruin. Deeze was gevormd in de gedaante van een Prieel, waar in wel twintig menschen konden zitten. Hij noemde dien boom der Muzen, of Zanggodinnen, Toren. Soortgelijk eene benaaming, die van Tempel der Muzen, hadt hij gegeeven aan een Speel- of Tuinhuis, op de zelfde lustplaats, van een zeldzaam maakzel. Het bestondt uit drie Vertrekken, boven alkander: het eerste of benedenste was vierkant, het middenste achtkant, en het bovenste rond. Rondom dit laatste liep een Trans of Omgang, van welken men, op de omliggende landerijen, en op het Diemermeir, een vermaaklijk uitzigt hadt.

In dit aangenaam afgezonderd verblijf sleet de Heer SPIEGEL zijne uuren, aan de letteroeffeningen gewijd, of verlustigde bij zich met zijne geleerde vrienden.Te weeten, onder de drukte eens uitgebreiden en voordeeligen Koophandels, vondt de Heer HENRIK SPIEGEL ruimte van tijd, om zijner zucht tot beoeffeninge van verscheiden takken van geleerdheid bot te vieren. In de Grieksche taal was hij niet onervaren. Der Latijnsche spraake was hij in zo verre magtig, dat hij een van SENEKA’S Treurspelen daar uit vertaalde. Van hier dat hij met de geleerdste mannen van zijnen tijd vriendschap en briefwisseling hieldt.

Inzonderheid hieldt hij eenen gemeenzaamen omgang met den vermaarden DIRK VOLKERTSZOON KOORNHERT, welken hij dikmaals te Haarlem bezogt. Doch bovenal maakte de Heer SPIEGEL Veel werks van de beoeffening en beschaaving der Nederduitsche Taal- en Dichtkunde, onder welker opbouwers zijn naam, door laatere Dichters, met lof vermeld wordt. Van het Dichtkundig Genootschap, voormaals, onder den naam van de Kamer In liefde bloeijende, was hij een der voornaamste oprigters en leden. Naar den smaak der Eeuwe, schreef hij, verscheiden jaaren, voor deeze Kamer, Nieuwjaarsliederen.

Reeds in den Jaare 1591 bezorgde hij de eerste uitgave der Rijmkroniek van MELIS STOKE, of droeg althans daar van de kosten. Verders schreef hij verscheiden kleine Dichtstukken, meestal van eenen zedekundigen of stigtelijken, inhoud. Van alle zijne Werken, nogthans, is het meest vermaard, zijn Hertspiegel, die op zijne boven genoemde Lustplaats Meerhuizen, voor het grootste gedeelte, wierdt zamengesteld. Eerst drie jaaren naa zijnen dood, te weeten, in den Jaare 1615, wierdt dit werk door den druk gemeen gemaakt. Tot eene proeve van ‘s Mans dicht- en schrijfwijze kunnen de volgende regels dienen, uit zijn Lofdicht op Amsterdam en den Amsterdamschen Koophandel.

„Het schipryck Amsterdam, vol nauw behuysde Huysen

Ghepropt, den Amstel damt met ses ghewelfde Sluysen:

Die (als de vruchtbaer Nyl) door seven armen braackt

’t Veen overtollich nat, en thien Eylanden maackt.

Dus wast bemuert, doe dit gherym wert voorghenomen:

Sint isser mette wall noch vijfthien by ghecomen.”

< >