Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

SPANHEIM, FREDERIK (Sr.)

betekenis & definitie

hoewel een uitlander, is der vermeldinge waardig, om zijne voortreffelijke begaafdheden, doch vooral om dat bij, een geruimen tijd, voor het Leidsche Hoogeschool, tot een treffelijk sieraad verstrekte. Op den eersten dag des Jaars 1600 kwam hij ter waereld te Amberg, eene Stad in de Opper-Paltz, alwaar zijn Vader, WIGANDUS SPANHEIM, zijnde tevens Doktor in de Godgeleerdheid, den post van Kerkelijken Raadsheer bij den Keurvorst bekleedde.

Onder het oog zijns Vaders, leide de jonge FREDERIK de gronden der geleerdheid, in zijne geboorteplaats, tot in den Jaare 1613, wanneer hij, hoe weinig ook in jaaren gevorderd, na het Hoogeschool te Heidelberg gezonden wierdt. De ongewoone vorderingen, zo in de kennis der taalen als in de beoeffening der Wijsbegeerte, welke de Jongeling, binnen zeer korten tijd, maakte, voorspelden nu reeds, wat men, in ’t vervolg, van hem te wagten hadt. SPANHEIM vertoefde te Heidelberg tot in den Jaare 1619, wanneer hij tot zijns Vaders huis wederkeerde. Zijn verblijf, nogthans, was hier van korten duur. De vermaardheid van ’t Hoogeschool te Geneve lokte hem, om met de kundigheden der geleerde Mannen, welke aldaar bloeiden, zijn voordeel te mogen doen. Niet lang hadt hij aldaar vertoefd, of zijn Geboorteland wierdt geschokt en geteisterd door zwaare rampen, door welke de Landzaaten merkelijk nadeels leeden. De Vader van onzen SPANHEIM deelde in den algemeenen ramp. Tot nog toe was de jonge FREDERIK uit de hand gevoed, en van alles verzorgd. Een niet minder edelmoedigen inborst, dan geoeffend verstand bezittende, zag hij hierom uit na een middel, om voor eigen onderhoud te kunnen zorgen. Hij vondt dit middel in het Daufineesche, bij den Landvoogd van Ambrun, bij welken hij als Leermeester van deszelfs kinderen in dienst tradt.

Drie jaaren bekleedde SPANHEIM dien post, geduurende welken zijn Vader overleedt. Daar naa keerde hij te rug na Geneve, en reisde van daar na Parijs. Hier vondt hij eenen bloedverwant, SAMUEL DURANT, die thans, in de toenmaals bloeiende Gemeente der Hervormden te Charenton, het Leeraarampt bekleedde. Zo veel genoegen vondt deeze in zijnen Neef, dat hij, bij zijn overlijden, aan denzelven zijne geheele Boekerij, bij Uitersten Wille, naaliet. ’t Geschiedde, daarenboven, op aanraaden van den Heere DUHANT, dat SPANHEIM het Hoogleeraarampt in de Wijsbegeerte, te Lausanne, hem door de Regeering van Bern aangebooden, van de hand wees. In den Jaare 1625 deedt hij eene reize na Engeland, doch vertoefde ’er slegts vijf maanden; naa verloop van dezelve keerde hij te rug na Geneve, zijnen weg neemende door Parijs.



Onder dit alles bekroop onzen SPANHEIM de zucht na eene vaste verblijfplaats en meer bestendige leevenswijze. Hij zag zijnen wensch vervuld, in den Jaare 1626, wanneer hem het onderwijs in de Wijsbegeerte, te Geneve, wierdt opgedraagen. In het volgende jaar tradt hij in ’t huwelijk met CHARLOTTE DU PORT, Dogter van PIETER DU PORT, Heere van Mouillepied en Boismaison, Raadsheer des Konings van Frankrijk, en Kommissaris van den leeftogt in de Koninklijke Legers. De Grootmoeder van den Heere DU PORT was eene Dogter van den vermaarden GUILIELMUS BUDDAEUS. Niet lang naa zijne echtverbintenis aanvaardde hij het gewoone Leeraarampt in de Hervormde Gemeente te Geneve, en verwisselde hetzelve, in den Jaare 1631, met den post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, in de zelfde Stad, opengevallen door het overlijden van den vermaarden BENEDICTUS TURRETYN.

Sints dien tijd, en van wegen den onvermoeiden ijver, met welken hij zijnen post en pligt bekleedde, ging van SPANHEIM de roem zijner geleerdheid uit door alle Gewesten van Europa. Van verscheiden kanten kreeg hij aanzoek, om van standplaatze te veranderen. Doch hij wees ze allen van de hand, tot dat de Bezorgers van het Hoogeschool te Leiden hem een Hoogleeraars gestoelte aanbooden. Ondanks de moeite en poogingen, aangewend om hem te Geneve te houden, aanvaardde bij deeze aanbieding.

In den aanvang van de maand October des Jaars 1642, aanvaardde SPANHEIM zijn ampt te Leiden. Met de zelfde toejuiching, als op zijne voorgaande standplaats, onderwees hij ook hier de Godgeleerdheid; terwijl hij den ledigen tijd, die hem, van zijne amptsbezigheden, overschooten, besteedde aan het opstellen en uitgeeven van verscheiden geleerde Werken. Onder deeze zijn voornaamelijk bekend zijne Dubia Euangelica, geschreeven ter verdeediginge van den Christlijken Godsdienst, tegen de bedenkingen der Jooden, en zijne Excecitationes de Gratia Universali.

SPANHEIM overleedt in den Jaare 1649, afgemat door zijnen aanhoudenden arbeid; hij liet zeven kinderen naa. Een Zoon, EZECHIEL genaamd, gebooren te Geneve, tradt in dienst van den Keurvorst van de Palts, en vervolgens in dien van den Keurvorst van Brandenburg, welke hem, onder den titel van Vrijheer van Spanheim, tot den Adelstand bevorderde. Van wegen den Keurvorst, naderhand Koning van Pruissen, bekleedde hij verscheiden Gezantschappen, en overleedt in den ouderdom van eenëntachtig jaaren. Hij was een man van meer dan gemeene geleerdheid, vooral in de Oudheidkunde, met naame in dat gedeelte, welk de aloude Penningen en andere soortgelijke Gedenkstukken ten voorwerpe heeft, grondig bedreeven. Zijn voortreffelijk Werk de Usu et Praestantia Numismatum, kan daar van getuigenis draagen.

Een andere Zoon van FREDERIK SPANHEIM, ANDREAS genaamd, was Raad van den Graave VAN NASSAU, Stadhouder van Friesland en Groningen, en Opziener over de Geestlijke goederen in de Ommelanden, in het laatstgenoemde Gewest.

Een derde Zoon van onzen Hoogleeraar, die, van wegen zijne betrekking tot ons Vaderland, een afzonderlijk Artikel verdient, was, even als zijn Vader, genaamd.

< >