een stout en kundig Zeeman, gebooren in Noordholland, in de Stad Hoorn, in het laatste gedeelte der Zestiende Eeuwe. In de hoedanigheid van Stuurman, Schipper of Koopman deedt hij verscheiden togten na de Oostindien, en hadt, door zijne opmerkzaamheid, zo van de Zeevaartkunde, als van de gesteldheid der Landen, eene grondige kennis bekoomen.
In het Noordhollandsch Dorp Egmond woonde, in het begin der Zeventiende Eeuwe, de bekende ISAAC LE MAIRE, een vermaard Koopman van Amsterdam. Om zijnen handel verder uit te breiden, vooral om voordeel te doen met den handel op de Oostindien, koesterde deeze een ernstig verlangen. Doch daar tegen stondt hem in den weg, het Oktrooi der Veréénigde Nederlandsche Oostindische Maatschappije, verbiedende allen Ingezeetenen der Nederlanden den vaart op de Oostindien, Oostwaarts voorbij de Kaap de Goede Hoop, en Westwaarts door de Magellaansche Straat, LE MAIRE hadt kennis aan onzen SCHOUTEN, en gaf hem, meermaalen, in bedenkinge, of ’er geene mogelijkheid zijn zoude, zonder letterlijk inbreuk te maaken op het Oktrooi der Maatschappije, zijnen wensch te verzadigen. SCHOUTEN, wien het hart na nieuwe landontdekkingen en het doen van langduurige scheepstogten jeukte, de geopperde bedenking in aanmerking genomen hebbende, verklaarde, eerlang, van verstand te zijn, dat ’er, behalven de Magellaansche Straat, nog een andere doortogt na de Zuid-Zee moest loopen, en wel ten Zuiden van de gemelde Straat. Verscheiden waarneemingen, door SCHOUTEN gedaan, benamen hem bijkans allen twijfel omtrent het daadelijk aanweezen van zulk eenen doortogt. Zo men dien vondt, oordeelde men, zonder schennis van het Oktrooi der Algemeene Staaten, den scheepvaart en handel op de Oostindien, langs dien weg, te mogen voortzetten.
Door zulke en soortgelijke redekavelingen maakte men elkander het ontwerp dermaate smaakelijk, dat men te raade wierdt, hetzelve daadelijk ten uitvoer te brengen. Diensvolgens wierdt men het eens, dat LE MAIRE de eene helft der kosten zoude draagen. Om de andere helft te vinden, zoude SCHOUTEN zijne vrienden aanspreeken. Deeze vondt hij onder eenige Regeeringsleden van Hoorn, die, deels uit hunne eigen beurzen, deels uit die van anderen, de verlangde somme zamenbragten. Thans rustten zij, te Hoorn, een groot Schip uit, de Eendragt genaamd, groot honderdtachtig lasten, bemand met zesënzestig Koppen, en met een goed getal Gotelingen en Steenstukjes gewapend. SCHOUTEN voerde hier op het bevel als Schipper. LE MAIRE bevondt zich aan boord van een Jagt, insgelijks tot den togt bestemd. Het oogmerk der uitrustinge was een diep geheim, aan geene anderen dan aan de geldschieters, zelf niet aan de matroozen en verdere schepelingen bekend.
Op den veertienden Junij des Jaars 1615 staken de beide Schepen in Zee. Onder het voortzeilen tot op bijkans vier en een halven graad Noorder breedte gevorderd zijnde, hoorde SCHOUTEN, terwijl hij in zijne Kajuit zat, op zekeren dag, een vervaarlijk gedruis in het Schip; hij meende dat iemand van het bootsvolk in Zee was gevallen. Op het dek getreeden zijnde, zag hij, tot zijne uiterste verwondering, het water, tot op eenigen afstand van het Schip, met bloed geverfd. De oorzaak van dit verschijnzel bleef onbekend, tot dat men; naderhand, het Schip, in zekere haven, kielhaalende, vernam, dat een groot gehoornd Zeeschepzel met zo veel gewelds tegen het Schip was gezwommen, dat de hoorn was afgebroken. Bijkans zeven voeten onder water, was dezelve, door den dubbelen huid van het Schip, doorgedrongen in een zwaar inhout, alwaar de hoorn was afgebroken, en het stuk nu nog vast zat. Op den vijfëntwintigsten der laatstgenoemde maand passeerde SCHOUTEN de Linie. Thans gaf hij opening van het oogmerk des togts aan het Scheepsvolk; ’t welk, in de hoop op eenig aandeel aan de voordeelen der gezogte ontdekkinge, daar over zijne welvoldaanheid betuigde.
Door den snellen voortgang bevondt zich onze Zeeman, in het begin van December, op ruim zevenënveertig Graaden Zuider Breedte. Hier deedt hij Porto Desirado aan, om eenige ververschingen te zoeken, en zijn Schip nevens het Jagt te kalfateren. Terwijl het volk met deezen arbeid bezig was, sloeg, onder het branden van het onderschip van het Jagt, de vlam na boven, en verteerde het genoegzaam geheel en al. Met het Schip de Eendragt moest men dan den togt voortzetten. Op de Breedte van vierënvijftig Graaden en zesënveertig Minuten ontdekte men, ’s daags vóót Kerstijd, land aan Wederzijden. In de hoop op eenen doortogt, deedt SCHOUTEN na de onderstelde opening stuuren, tot op den vijfëntwintigsten Januarij des Jaars 1616, wanneer hij de Oostkust was genaderd. Allengskens begon zich het water blaauw te vertoonen; een bewijs, meende men, van het vinden van den gezogten doortogt, en dat men nu reeds tot in de Groote Zuid-Zee was gevorderd. De waarheid deezer gissinge wierdt, eerlang, bevestigd. Naa lang zeilen, zag men geen Land meer. De doortogt, ten Zuiden van de Magellaansche Straat, lag op zevenënvijftig Graaden achtenveertig Minuten Zuider Breedte. Met algemeen overleg gaf men ’er den naam aan van Straat le Maire; de naam van Willem-Schoutens-Straat zou beter gevoegd hebben, als hebbende die Zeeman den weg derwaarts aangeweezen, en door zijn beleid de gevaaren des doortogts ontworsteld.
Nu besloot men, een der Eilanden van de Zuid-Zee aan te doen. Het volk hadt zeer veel geleeden aan de Scorbur, aan welke, onder andere, JAN KORNELISZOON SCHOUTEN, broeder van onzen WILLEM SCHOUTEN, die Schipper op het verbrande Jagt geweest was, overleedt. Versche groente, en vooral zoet water, was dus eene noodzaaklijke behoefte. Verscheiden Eilanden deeden de onzen aan, op zommige van welken zij een gunstig, op andere een minder aangenaam onthaal bij de Landzaaten vonden. Men wendde het, eerlang, om de Zuid, in de hoop van aldaar ontdekkingen te zullen doen. Vrugtloos, egter, was dit zoeken: weshalven onze SCHOUTEN den Scheepsraad beleid hebbende, aldaar in ’t midden bragt, dat zij meer Westwaarts gedreeven zijnde, dan hun voorneemen was geweest, indien zij deezen koers volgde, ongetwijfeld ten Zuiden van Nieuw-Guinée zouden vervallen, en zo zij aldaar geenen doortogt vonden, waar toe zich geringe waarschijnlijkheid opdeedt, schip en goed onfeilbaar zouden verlooren zijn. Zijn voorslag, om van koers te veranderen, en den steven Noordwaarts te wenden, en alzo de Moluksche Eilanden op te zoeken, wierdt gretig aangenomen. Men naderde, eerlang, een Eiland, welks Koning aan boord van ’t Hollandsche Schip een bezoek afleide, en zo armoedig was, dat hij een tinnen Lepel als een waardig geschenk aanvaardde, en, tot een tegengeschenk, twee Varkens zondt.
Verscheiden zamenkomsten hielden onze reizigers met deezen Vorst, in welke hij blijken vertoonde van het genoegen, welk hij in de verkeering met de Hollanders vondt. Hij regeerde over een geslagt, zo rijzig en kloek van gestalte, dat de kleinsten de hoogte bereikten van die in Holland van meer dan gemeene grootte worden aangezien. Dit en eenige andere Eilanden in de nabuurschap, noemde SCHOUTEN, naar zijne geboortestad, de Hoornsche Eilanden. Onder het voortzeilen deedt SCHOUTEN, onder veele andere, een Eiland aan, welks Vrouwen een zeer afzigtig aanzien hadden, en lelijker waren, dan hij, op den geheelen togt, eenige hadt aangetroffen. De borsten, als twee darmen, hingen haar tot op den navel. Haare buiken waren dik als tonnen, de rug gebocheld, op welken zij haare kinderen droegen; hadden voorts dunne spigtige beenen en armen, tronien als die van Aapen, de schamelheid bedekt; en eindelek zeer kort hair op het hoofd. Geenen inwooner zagen ze, voor ’t overige, die niet eenig gebrek hadt; de eene was scheel, een ander hadt dikke beenen, en een derde wanstallig dikke armen.
Onder dit alles bevondt zich SCHOUTEN met zijne togtgenooten in geene kleine verlegenheid. Zij wisten niet, waar ze waren, verre van of digt bij de Indische Eilanden, of omtrent de Kust van Nieuw-Guinée. De Zeekaarten, welke zij aan boord hadden, konden hun desaangaande geen licht geeven. Nogthans vervolgden zij hunnen koers, West-Noord-West stuurende. Nu en dan deeden ze een der Eilanden aan, welke in hunnen weg lagen. De Landzaaten bezorgden hun Kokosnooten en andere ververschingen. Tot hunne verwondering vonden zij, op een der Eilanden, ijzeren potten. Van de Spanjaarden, welke dit Eiland, in tijd en wijle, hadden aangedaan, onderstelden zij dezelve afkomstig te zijn.
Aan een der Eilanden, slegts een halven Graad ten Zuiden van de Linie gelegen, gaven onze Zwervers den naam van Schoutens-Eiland; het was langwerpig van gedaante, overal groen en zeer bevallig op het oog. Nog al gestadig voortzeilende, ontdekten de onzen, eerlang, de vaste Kust, en ontmoetten eenige Negers, met welke zij, hoewel gebrekkig, woordwisseling konden houden. Onder andere naderden hen twee Praauwen, Vredevlaggen voerende. De Negers berigtten de onzen, in de Ternaatsche taale, dat een Jagt van Amsterdam, de Paauw genaamd, omtrent drie maanden geleeden, van daar eene laading rijst gehaald hadt. Blijder tijding konde de onzen niet gebragt worden. Hunne leevensmiddelen liepen op het einde, en zij hadden dus uitzigt op nieuwen voorraad. Met deezen gesterkt, vervolgden zij de reize, en lieten, eindelijk, op de Ree van Ternate het anker vallen. Kapitein SCHOUTEN, nevens den Heer LE MAIRE tradt hier aan land, om den Generaal LAURENS REAAL te begroeten. Zij wierden minzaam ontvangen, en zetten, naa eenigen tijd vertoevens, hunne reize voort na Japara, en van daar na Jaccatra, alwaar zij, in de maand October des Jaars 1617, de ankers lieten vallen.
Niet lang hadden ze aldaar gelegen, of de Generaal JAN PIETERSZOON KOEN ontboodt den Kapitein SCHOUTEN, nevens den Heer LE MAIRE, in den Raad. Hij deedt hun de onaangenaame aanzegging, dat zij hun Schip aan den President moesten overgeeven, als zijnde hetzelve, uit last van Heeren Bewindhebberen, verbeurd verklaard, om reden dat hunne onderneeming eenen inbreuk maakte op het Oktrooi der Nederlandsche Maatschappije. Alle vertoogen daar tegen deeden geene baate. Naa een moeilijken togt, wierden aldus SCHOUTEN en LE MAIRE in hunne oogmerken te leur gesteld, en tevens van Schip en laadinge ontzet. Bij zijne aankomst te Jaccatra vernam SCHOUTEN, dat hij, met de Zon, den aardkloot zijnde rondgezeild, éénen Zonsondergang, en alzo een geheelen dag verlooren hadt. Van Maandag kwam hij onmiddelijk op Woensdag. SCHOUTEN en LE MAIRE vertrokken, eerlang, onder het geleide van JORIS VAN SPILBERGEN, na het Vaderland. De eerste kwam ’er behouden aan; doch de andere overleedt op de reize.
Zie Nederlandsche Reizen.