SCHALKEN, (GODFRIED) Dordrechtenaar, wiens Vader den post van Rektor van ’t Latijnsche School bekleedde, wierdt gebooren in den jaare 1643. Reeds in zijne vroege jeugd gaf hij blijken van een meer dan gemeen vernuft.
De beoeffening der taalkennisse, tot welke hem zijn Vader zogt op te leiden, viel hem zo gemaklijk, dat hij, binnen korten tijd, meer dan gemeene vorderingen maakte. Onder dit alles vertoonde zich reeds eene overhellende zucht voor de Schilderkunst. Al den ledigen tijd, welke hem overschoot, leide de Jongeling daar aan te koste. Hierom wierdt, eindelijk, de Vader te raade, deeze roeping der Natuur te volgen. Zijn eerste Leermeester was S. VAN HOOGSTRATEN, de tweede GERARD DOU.
Om de behandeling des laatstgenoemden naa te bootzen, stelde hij al zijn vermogen te werk, en slaagde daar in niet ongelukkig. De merkwaardigste proeve daar van vertoonde hij in een Kunststuk, ’t welk, bij de Kunstminnaars, altoos in hooge waarde is gehouden. Het verbeeldt een zeker Spel, ’t welk, ten tijde van SCHALKEN, in algemeen gebruik was onder de jonge lieden, wanneer zij, in gezelschap, zich met elkander vrolijk maakten, en den naam van Vrouwtje koom ten Hove voerde. De Kunstenaar heeft in het Tafereel zich zelven verbeeld, ontkleed, zo als dat Spel medebragt, tot op zijn hembd en onderbroek, en zittende aan den schoot eener Juffrouwe. Alle de overige beelden waren insgelijks naauwkeurig gelijkende Portretten. Veel moeite hadt hem dit Stuk, en het schilderen alleen van het Tapijt, op den grond, een maand schilderens gekost.
Voor ’t overige maakte hij, geduurende zijn verblijf in zijne Geboortestad, voornaamelijk zijn werk van het schilderen van Portretten, waar in hij zeer gelukkig slaagde, en waar van, nog heden ten dage, onder de aanzienlijkste Geslagten te Dordrecht, veele bewaard worden. Onder andere sprak men met veel lofs van de afbeelding van zeker Mevrouwe SNOEK, in de gedaante van eene Veldnimf, onder het lommer van het geboomte om te rusten nederleggende.Intusschen waaide het gerugt van SCHALKENS Kunstvermogen na Engeland over. Derwaarts lokte men hem met groote beloften. Hij vertoefde ’er verscheiden jaaren, en hadt het genoegen dat zijn Penseelwerk rijkelijk betaald wierdt. Weshalven hij, eene aanzienlijke somme hebbende bijeen verzameld, te raade wierdt, na het Vaderland weder te keeren, doch zich nu niet in zijne Vaderstad, maar in ’s Graavenhage met der woon neder te zetten. Hij woonde aldaar tot op den zestienden November des jaars 1706, wanneer de dood hem wegrukte, in den ouderdom van drieënzestig jaaren. Behalven de reeds gemelde blijken van kunstvermogens wordt ook van deezen Schilder geroemd, zijne zeldzaame gave, om het Kaarslicht naa te bootzen, 't welk hij zo natuurlijk en kragtig wist te schilderen, dat het elks verwondering gaande maakte. Niet minder gelukkig slaagde hij in het schilderen van het dag- of zonnelicht, door wiens glans hij zijne schilderstukken een zeer bevalligen luister wist bij te zetten.