Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Sautijn (Jacob en Johan)

betekenis & definitie

SAUTYN, (JACOB en JOHAN). In ons verslag van de kinderen van JACOB SAUTYN en URSULA HAZEL, beloofden wij, van dit broederpaar, in een afzonderlijk Artikel, te zullen verslag doen.

Thans kwijten wij ons van die belofte, als daar toe in staat gesteld door de goedgunstige mededeeling der zelfde edelmoedige hand, aan welke wij de Geslagtlijst te danken hebben.Lieden van een aanzienlijk vermogen waren de twee gemelde broeders, JACOB en JOHAN, en, daarenboven, aangedaan met een blaakenden ijver, om den vijand van het Vaderland, en den belaager van diens vrijheid, zo veel in hun vermogen was, afbreuk te helpen doen. Dit blijkt uit hunne werkzaamheden, geduurende de oorlogen, tusschen deezen Staat en deszelfs Bondgenooten en tusschen Frankrijk gevoerd, in de Jaaren 1689 tot 1697, en vervolgens geduurende het tijdverloop van 1702 tot 1713. Immers men vindt aangetekend, dat zij, voor eigen rekening, in Zee gebragt hebben zesendertig Commissievaarders, gewapend met twaalfhonderdenzes Stukken, zo Metaalen als Yzeren Geschut, en bemand met achtduizend vijfhonderd twintig Koppen; welke, geduurende de gemelde Oorlogen, gedaan hebben meer dan vijfhonderd kruistogten, terwijl de kosten, hier aan besteed, en uit hunne eigen Kas goedgedaan, bedraagen hadden eene somme van eenendertig Millioenen eenhonderd en elfduizend Guldens. De gemelde Fregatten of Commissievaarders voerden de gewoone Vlag van den Staat; alleenlijk met dit onderscheid, dat dezelve, ten teken van bijzonderen eigendom en uitsluitinge van alle verdere Rederije, op den middenstreep beschilderd waren met het familiewapen der SAUTYNEN, ’t welk wij, aan het slot van ’t voorige Artikel, gemeld hebben: gelijk ook het zelfde Wapen was uitgehouwen agter aan de Spiegels der meergemelde Fregatten, aan de Campagnen of de Zonnedekken, als mede op de Hakkeboorden der Sloepen. Ook pronkten de Kleppen van de Mutzen der Sloeproeijers met dit Wapen, gelijk ook het Jagt der eigenaaren. Dit alles blijkt uit de Schilderijen en Tekeningen, welke, tot heden toe, onder de familie bewaard worden.

Een gewenschte uitslag bekroonde deeze regt Vaderlandminnende poogingen, en deedt de eigenaaren, van hunne veelwaagende kostbaare uitrustingen, welverdiende vrugten plukken. Wanneer, in den Jaare 1691, eene aanzienlijke en zeer rijke Nederlandsche Smirnasche Vloot, bestaande uit zesentwintig Schepen, den steven gekeerd hadt na het Vaderland, staken, uit de Fransche Haven van Toulon, vijf zwaare Koningsschepen van Linie in Zee, onder het Opperbevel van den Ridder DE FOURBRIS, met oogmerk om dien vetten buit weg te neemen. Van zulk een oogmerk zwanger, wierdt de Fransche Ridder ontmoet van verscheiden Schepen van de Heeren SAUTYN, op de hoogte van Kaap Bonne; die hem straks slag leverden, en zo manmoedig bevogten, dat hij, met verlies van driehonderd dooden, een goed aantal gekwetsten, en zeer zwaar beschadigde schepen, genoodzaakt was, de Haven van Toulon wederom op te zoeken. Intusschen was de Smirnasche Vioot, in de Baai van Kinsale, in Ierland binnen geloopen, in de maand Junij des gemelden jaars, en wierdt van daar, in de maand Augustus daar aan volgende, door de gemelde Commissievaarders, in Texel behouden binnen gebragt.

Van geen minder belang was de dienst, door de Fregatten der Heeren SAUTYN, eenigen tijd daar naa, aan het Vaderland beweezen. Ter gelegenheid dat ’s Lands Vloot, in de Noordzee, eene nederlaage hadt bekoomen, beraamde de befaamde Ridder JAN BART het plan eener Landinge op het Eiland Walcheren, ’t welk thans zonder Bezetting, en van zijne meeste inwooners was verlaaten: een plan, ’t welk, indien het gelukt ware, geheel Zeeland in ‘s vijands magt zou hebben doen vallen. ’t Waren de Kapiteinen der Commissievaarders van gemelde Heeren, welk dit ontwerp verijdelden, althans de volvoering daar van deeden te leur loopen. Van merkelijken dienst waren ook de Fregatten, in de beide Zeeslagen, op den achtentwintigsten Maij des Jaars 1692, en op den 1 Junij daar aan volgende, tusschen de Vereenigde Engelsche en Nederlandsche en de Fransche Vloot voorgevallen, op de hoogte van Kaap Hogue, alwaar de ontthroonde Koning van Engeland, JACOBUS DE II, zich thans bevondt, die het gevegt, van verre, aanschouwde, en van de nederlaag der Vloot aan den Koning van Frankrijk kennis gaf. ’t ls bekend, dat van de aanzienlijke Fransche Zeemagt, die aangevoerd wierdt van den Graave DE TOURVILLE, als Admiraal, verscheiden Schepen in den grond geschooten of verbrand wierden. Het Admiraalschip bevondt zich in het laatste geval. Een der Fregatten van meer gemelde Heeren, de Zeven Provincien genaamd, gevoerd bij Kapitein EVERT DE LIEFDE, een kloek en weerbaar vaartuig, voerende zesenveertig Stukken Geschut, en met vierhonderd Koppen bemand, was zo deerlijk gehavend, dat het na de Engelsche haven Portsmouth moest worden opgezonden.

Op eenen anderen tijd hadden eenige der meergenoemde Commissievaarderen het geluk, een rijk gelaaden Oostindisch Retourschip, ’s Lands Welvaaren, gevoerd bij Schipper JAN SPEELMAN, naa hetzelve reeds eens en andermaal, tegen vijandelijk geweld, behoed te hebben, voor de derde reize, voor de haven van Duinkerken, uit een zo dreigend gevaar te verlossen, dat men, op het gemelde Schip, geene andere gedagten voedde, of men zoude zich, binnen weinige oogenblikken, hebben moeten overgeeven. Doch de dappere Kaaperkapiteinen voorkwamen dien ramp, en bragten het rijkgelaaden Kompagnieschip, op de Reede van Rammekens, ten anker.

Doch bovenal is der optekeninge waardig, het bedrijf van twee Fregatten van de Heeren SAUTYN: het eene, reeds boven gemeld, de Zeven Provinciën, thans gevoerd bij den Gezaghebber GERART VAN DER PORT; het ander, de Koningin Maria genaamd, onder bevel van den Kapitein ANDRIES MEYSTER. Deeze beide Schepen, kloek en welbemand, en, door de Heeren eigenaars, voorbedagtelijk uitgerust, om op de verwagt wordende thuiskomende Fransche en Spaansche Zilvervloot te kruizen, ontdekten, op de hoogte van S. André, drie Fransche Oorlogschepen. Terstond maakten zij ’er jagt op; en naa dezelve onder het bereik van hun geschut te hebben gekreegen, deeden zij den aanval met zulk eene woede, dat een der vijandlijke Vaartuigen, l'Indiscret genaamd, gevoerd bij den Kapitein Baron DE CORSERNAC, naa een hevig gevegt, zich moest overgeeven. Uit deezen Kapitein verstonden onze beide moedige Kaaper-Kapiteinen, “dat de Spaansche en Fransche Zilvervloot, op de hoogte der Terreneussche Banken, door Storm en Mist, was van een verstrooid, en zich in een zwaar gehavenden staat bevondt.” Met deeze gewigtige ontdekking, en onder de vlag hebbende het veroverde Fransche schip, begaf zich de Kapitein VAN DER PORT na Engeland, en deelde zijne ingewonnen berigten ten Hove mede; waarop Haare Majeileit, aan den Kapitein VAN DER PORT, bevel deedt geeven, om de vereenigde Engelsche en Hollandsche Vloot op te zoeken, en aan dezelve, van zijne kundschap, verslag te doen. Ook hier in slaagde hij gelukkiglijk.

Hij bragt de zaak ter kennisse van den Admiraal ROOKE, met verderen last van Haare Majesteit aan den Vlootvoogd, om, zonder eenig tijdverzuim, den steven na Vigos, aan de Kust van Gallicie, te wenden, alwaar de Zilvervloot, inmiddels, was aangekoomen. Onder begunstiging van een zwaaren Mist, en zonder van den vijand gezien te worden, kwam de Vloot, op den tweeëntwintigsten November des Jaars 1702, in de Baai ten anker. Terstond des anderen daags deedt de Admiraal DE ROOKE vijfentwintighonderd man aan Land treeden; die straks eenen aanval deeden op het Kasteel, en hetzelve bemagtigd hebbende, aan de vereenigde Engelsche en Nederlandsche Vloot gelegenheid gaven, om op den vetten buit aan te vallen. De uitslag is bekend, als mede, dat de buit, hier behaald, op zesentwintig Millioenen wierdt begroot. Geene kleine eere leiden de Heeren SAUTYN in, deels met de wakkerheid hunner beide Kapiteinen, deels met de kostbaare en veelwaagende onderneeming, als welke hun, bij de uitrusting, meer dan honderdduizend Guldens hadt gekost.

Om van verscheiden andere verrigtingen te zwijgen, zullen wy alleen nog aantekenen, dat de Fregatten der Heeren SAUTYN geene kleine diensten aan het Vaderland gedaan hebben, door hunne kruistogten op de Fransche Groenlandsvaarders, drie agtereen volgende jaaren volvoerd; als mede door een gevegt, bij die gelegenheid gehouden. Want, op zekeren tijd, vier Fransche Oorlogschepen ontmoetende, welke het oog hadden op de Nederlandsche Groenlandsvaarders, leverden zij dezelven slag, en gaven alzo gelegenheid aan de onzen, om het gevaar, welk hun dreigde, te ontvlugten, en in de Vaderlandsche Havens behouden binnen te loopen.

Naa alle het bovengaande zullen wy alleenlijk aanmerken, dat aan de meer genoemde Heeren JACOB en JOHAN SAUTYN, in de gevaarlijke tijden, welke zij beleefden, de eernaam van verdienstelijke Ingezeetenen van den Staat niet kan betwist worden. Voor zich zelven behaalden ze daar mede aanzienlijke voordeelen, en de algemeene welvaart wierdt ’er door bevorderd. Op ruim tachtig wordt het getal der Fransche Schepen begroot, welke de door hen uitgeruste Commissievaarders, in den grond geschooten, gerantsoeneerd, of in de Nederlandsche Havens hadden opgebragt. Duizenden Matroozen kwamen hier door aan een bestaan. ’s Lands Gemeene Middelen wierden ’er door bevoordeeld. Verscheiden Handwerken en Neeringen genooten ’er insgelijks hun aandeel van.

Uit medegedeelde berigten.

< >