een Ambagt en Dorp, in het Baljuwschap van de Nieuwburgen, in het gedeelte van Noordholland, ‘t welk bij den naam van Westfriesland bekend is. Het Ambagt, ten Noorden van Alkmaar gelegen, staat in de Verpondingslijsten voor vierhonderdzevenënzeventig Morgens aangeschreeven.
Aanmerkelijk, naar gelange deezer uitgestrektheid, is het getal van Huizen, welke men aldaar ontmoet. Men telde ’er, voor ruim anderhalve Eeuw, zesënnegentig, welke, nu ruim veertig jaaren geleeden, op vierënzeventig verminderd waren. In eene dubbele rije van tweehonderd Roeden, die meestal regelrecht loopt, en slegts aan het eene einde eenen bogt heeft, staan deeze Huizen langs den zo genaamden Breeden Weg gebouwd. Het Kruiskerkje, uit welks midden een fraai Torentje ten dake uitrijst, is een zindelijk gebouw; het staat een weinig agterwaarts, buiten de Huizen. De Predikstoel is fraaier, dan men in de meeste Dorpkerken aantreft. De Regeering bestaat uit Schout en Sekretaris, die door den Ambagtsheer, en uit vijf Schepenen, welke door den Schout en de afgaande Schepenen worden aangesteld. Deeze met de vijf regeerende Schepenen maaken de Vroedschap van het Dorp uit.