Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

’S HERTOGENBOSCH

betekenis & definitie

’S HERTOGENBOSCH, DE HOOfdstad der Meierije, of Majorije, zo veel als Hoofdschoutambagt, van dien naam, legt op de uiterste grenzen van Brabant, ter plaatze der vereeniginge of zamenvloeijinge van twee kleine riviertjes, de Dommel en de Aa, wier wateren eene groote menigte Gragten binnen de Stad vullen. Geene Plaats, naar gelange van haare grootte, heeft zo veele overgangen over ’t water, als 's Hertogenbosch. Behalven na genoeg vijftig Steenen, telt men ’er ruim dertig Houten Bruggen, om niet te spreeken van bijkans tachtig kleinere Bruggen, die na bijzondere Huizen en Wooningen loopen.

De Stad ontleent haaren naam van een Bosch, ’t welk weleer wierdt gevonden, niet ter plaatze, alwaar thans de Stad legt, maar in haare nabuurschap, op het hooge Land, alwaar Hertog GODEFRID DE III, in en om den Jaare 1184, zich met de Jagt plagt te verlustigen, en waar bij hij eerst een Jagthuis zal gebouwd hebben, ’t welk, naderhand, tot eene Stad is aangegroeid. Niet zeldzaam zijn de voorbeelden van de opkomste van aanzienlijke Steden uit zulke toevallige kleine beginzelen. Hier bij kwam nog de zamenvloed van Bijenhouders, welke hier, in merkelijken getale, plagten te verzamelen, om hunne Bijen na elders te vervoeren. Naar men wil zouden de drie Brabantsche Hoofdsteden, Leuven, Brussel en Antwerpen, zich de zaak aangetrokken, en door het bouwen van Poorten, eene voor iedere rekeninge, aan de Plaats de eerste gedaante eener Stad gegeeven hebben. Zints de herhaalde uitleggingen, zijn de twee eerste Poorten binnen de Stad getrokken, en nog in weezen; de laatste is verdweenen.

Voormaals bestondt de voornaamste Sterkte der Stad in haare ligging, midden in laage Weiden, die, bij een hoogen vloed der Maaze, de Plaats ongenaakbaar maakten. Door verloop van tijd, egter, de grond meer ondiep en hard geworden zijnde, heeft men de kunst moeten te baate neemen. Behalven eene diepe en wijde Gragt, acht groote Bolwerken, verscheiden Halve-Maan en eene Kontrescharp, vindt men ’er een sterk Kasteel, de Paapenbril genaamd. Het getal der Huizen, de minst aanzienlijke, van hout gebouwd, daar niet onder begreepen, wordt op drieduizend, en dat der Inwooneren, buiten de Bezetting, op veertienduizend begroot.

Verscheiden maalen, zo in vroegere als laatere tijden, heeft ‘s Hertogenbosch het Oorlogslot ondergaan. In den Jaare 1566 ging hier het licht der Hervorminge in den Godsdienst op. Naadat zekere KORNELIS VAN DIEST HET BEstaan hadt, buiten de Stad te prediken, ondernam men zulks, wel haast, binnen de muuren. Doch men ontluisterde dien ijver door het schandelijk beeldestormen; ’t welk den Hervormden op het heevig misnoegen der Hertoginne Landvoogdesse kwam te staan, en oorzaak was, dat zij de Stad verlaaten moesten, of die ’er gevonden wierden, hunne eigen of hunner Geloofsgenooten onbezonnenheid met den halze boeten. Onzeker en wankelende, nu eens gunstig, dan wederom hachelijk, was dus het lot van die der gezuiverde Leere, tot in den Jaare 1629, wanneer de Stad de Spaansche zijde, voor altoos, verliet, door de Wapenen van Prinse FREDRIK HENRIK. ZEDERT is zij, nevens de Meierij, altoos in de magt der Staaten gebleeven. Want, ondanks den voortgang der Fransche Wapenen, in den Jaare 1672, wierden dezelve, in dien rampzaligen tijd, hier gestuit.

Onder de openbaare Gebouwen munt inzonderheid uit, de Groote, of St. Jans-Kerk, waar van de fondamenten geleid wierden in den Jaare 1280. Het aanzienlijk gebouw, waar van het Koor honderd, en de Buik honderdvijftig voeten lang is, rust op honderdvijftig Pilaaren. Tweeëndertig jaaren verliepen ’er, eer de Kerk geheel voltooid was. De hooge houten Toren, welke ’er op plagt te staan, wierdt, in den Jaare 1584, door ’t blixemvuur, aangestoken en in de asche geleid. Doch ’er staat nog een vrij hooge Toren aan de Westzijde der Kerke.

Van de vijftig Altaaren, welke men ’er eertijds telde, is het groote nog alleen in weezen. Deeze, en nog twee Kerken, worden thans gebruikt door de Hervormden, die ’er zes Predikanten hebben. In de Walsche Gemeente wordt de dienst door twee, en in de Luthersche door eenen Leeraar waargenomen. De Roomschgezinden, die de Protestanten in getal merkelijk te boven gaan, oeffenen hunnen Godsdienst in acht Kapellen. Bekend is het, dat 's Hertogenbosch, eertijds, een Bisschoplijke Zetel was; zij genoot die eere van den Jaare 1559 tot 1647. Gaarne stonden de Algemeene Staaten, bij ’t sluiten van den Munsterschen Vrede, het Geestlijk Regtsgebied af aan den Pause, mids het Waereldlijk gebied aan hun wierdt gelaaten.

Tot de Godsdienstige Gebouwen behooren wijders het Gasthuis, Weeshuis en Aalmoezeniershuis. Uit kragt der schikkingen, welke hier plaats hebben, mag 's Hertogenbosch gerekend worden onder de Steden, welke van een Doorluchtig School voorzien zijn. De vier oudste Predikanten bekleedden den rang en post van Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid, Oostersche Taalen, in de Grieksche Taal en in de Uitlegkunde der Schriftuure. Daarenboven heeft men ’er nog eenen Hoogleeraar in de Geneeskunde, en eenen anderen in de Wiskunde. Onder de Waereldlijke Gebouwen munt uit het Stadhuis, van eene fraaie bouworde, in den Jaare 1670 van gehouwen steen gebouwd. Het Kasteel de Paapenbril legt binnen eene breede diepe Gragt en vijf Bolwerken, en is, aan de zijde der Stad, van eene Kontrescharp voorzien.

Hoewel niet altoos even groot, legt, evenwel, ten allen tijde, binnen 's Hertogenbosch, eene aanzienlijke Bezetting. De Gouverneur der Stad, die tevens ’t bevel voert over de nabuurige Forten Crevecoeur, St. Antoni en Isabella, is altoos een der hoogste Krijgsoversten in Staatschen dienst. Behalven de Kazernen en Barakken voor het Voetvolk, heeft men ’er zeer ruime Stallen voor de Ruiterij.

Omtrent de Regeering van deeze Stad tekenen wij alleen het volgende aan. De aanzienlijkste waardigheid is die van Hoog- en Laagschout, wordende veelal door éénen persoon, en wel van hoogen rang, bekleed, doorgaans een Ridder of Edelman uit eene der Veréénigde Provinciën. De Wethouderschap, in alles bestaande uit veertig persoonen, is verdeeld in twee Leden. Het eerste Lid, zamengesteld uit negen Schepens en zeven Gezwoorenen, zit, nevens den Hoofdschout, over burgerlijke en lijfstraffelijke zaaken. Het tweede Lid, bestaande uit vierentwintig Raaden, draagt zorge voor den welvaart der Ingezeetenen. Alle deezen worden door de Algemeene Staaten aangesteld, en doen aan dezelven den Eed van hulde en trouwe.

Wijders heeft men, in ‘s Hertogenhosch, eene Leen- en Tolkamer, en onder de hooge Regeering verscheiden mindere Amptenaars. Wegens ’t Fort Crevecoeur, zie boven, op deszelfs Artikel. De Schans Isabella zal ter zijner plaatze vermeld worden.

< >