Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

’s GRAVELAND

betekenis & definitie

het jongste, fraaiste en aangenaamste Dorp van gantsch Gooiland, leggende ruim een uur gaans van Naarden, en maakende, met deszelfs Landstreek, het Westelijk gedeelte van liet Gooiland uit, als zijnde alhier de grensscheiding tusschen Holland en het Stigt, eenige voeten ten Westen, van de 's'Gravelandsche vaart, die naar de Loosdregten en Hilversum loopt. Tot omtrent het Jaar 1625, was hier nog niets van

al het tegenwoordig fraaie te zien; wordende aldaar niets anders gevonden, dan onlanden, vullingen, verlaatene veenen, uitgedolven en moerassige plassen, die niets dan biezen, hei en ander wildruigten voortbragten. Ten dien tijde behoorden nog deeze Landen aan de Graaflijkheid, zonder dat zij onder het bijzonder bestier van eenige andere Dorpen van Gooiland schijnen geweest te zijn; waar uit men met reden kan opmaaken, dat zij van daar den naam van 's Gravelanden behouden hebben, waar van, bij verkorting, ’s Graveland gemaakt is. Hoe slegt deeze Landen ook waren, vond men, egter, eenige lieden, die, ten gemelden tiide, dat is, in het Jaar 1625, zig geneegen toonden, om dezelve te bebouwen, bekwaam en vrugtbaar te maaken. Ten dien einde wendden zij zig tot de Graaflijksheids Rekenkamer, met verzoek om die onlanden, voor zekere erkentenisse, in eigendom te mogen erlangen.

Van daar werden zij geweezen naar de Staaten van Holland en Westfriesland, bij welke, in dat Jaar, door Mr. JAN ENGEL, en zijne medestanders, een verzoekschrift werd ingeleverd, om die Landen te mogen benaderen, op zodanige wijze, als zij, met de Rekenkamer, zouden konnen overeenkomen, mids genietende de voorregten, die, gemeenlijk, aan de bedijkers van nieuw aangelegde Landen worden vergund, benevens het regt van Ambagtsheerlijkheid, over den grond, die aan hun zou worden toegestaan. Met eenige bepaalinge werd dit aan hun ingewilligd.

Tot erkentenisse zouden zij, aan de Graaflijkheid, betaalen Jaarlijks, tien stuivers voor ieder Morgen Lands; ’t welk, in het Jaar 1636, veranderd is op de elfde schoof. De Ingelanden verkreegen toen ook het Burgerlijk Regtsgebied, om, met raad van den Baljuw van Gooiland, Keuren te mogen maaken, en hunne Landen te laaten beregten, door Schout en Schepenen, bij den Baljuw uit de Ingezeetenen te kiezen. Het lijfstraffelijk Regtsgebied bleef ter beregtinge van de Vierschaar van Naarden. Op den grondllag deezer Octrooien, of wel van het eerste, ging men aan het werk, om de Landen af te graaven en ter bebouwing bekwaam te maaken. Doch het werkvolk der onderneemers werd, door de Ingezeetenen der omleggende Gooilandsche Dorpen, en in ’t bijzonder door die van Hilversum, geduurig gestoord, met hunne werken te vernielen, en met op de gravers te schieten, hun te kwetzen en allen moedwil aan te vangen, in weerwil zelfs van ’s Lands Plakaaten en inlegering van eene Kompagnie ruiters en voetvolk.

Zo groot was, ondertusschen, de ijver der aanleggers, dat, reeds in het Jaar 1634, de akkers konden gekaveld worden. Volgens de verdeeling van dien tijd, besloeg 's Graveland 555 Morgens en 28 Roeden, Rhijnlandsche maat. Na dien tijd is het Dorp merkelijk in luister toegenomen, en heeft dien, tot op den tegenwoordigen tijd, behouden. Behalven de aangenaame ligging, is de aanleg zeer regelmatig.

Het grondgebied, aan de zijde van Naarden, strekt zig, van den hoek aan de Noordzijde, genoegzaam in een regte lijn, tot aan de Hilversummer vaart, langs eenen weg, die, ter wederzijde, beplant is met een dubbele rij van schoone en hooge eiken boomen. Aan de Oostzijde van deezen weg ziet men niet anders dan schoone weilanden en heerlijke lustplaatzen, terwijl, aan den anderen kant, de Dorpbuurt legt, waar van de erven der wooningen strekken tot aan de Gravelandsche vaart, Alle de huizen, die tot geen lustplaatzen of boerewooningen dienen, moeten aan die zijde gebouwd worden, zo lang ’er plaats, in de lengte van ‘s Graveland, overig blijft, Men heeft hier ook de meeste linnebleekerijen, die zeer goed water uit de vaart hebben, en aldaar in geen minder agting zijn, dan die buiten Haarlem. Het getal der huizen word gerekend op 119. De Kerk is niet groot, maar net gebouwd, in ’t midden op een vierkant belommerd Kerkhof, en voorzien van een klein vierkant Torentje, met uur en dagwerk, waar op een dergelijke spits staat, met lei gedekt.

Zo wel als Hilversum en de Loosdregten, diende 's Graveland, in den Jaare 1672, tot inlegering der Franschen, die’er tot in het Jaar 1673 bleeven, en veele baldadigheden pleegden. Zij verwoestten aldaar de Hofstede van den Luitenant-Admiraal KORNELIS TROMP, en die van zijne Gemalinne Vrouwe MARGRETHA BARONESSE VAN RAAPHORST, naast elkander geleegen. Het heerlijk geboomte werd ’er uitgeroeid, het Lusthuis van den Admiraal, ten gronden toe, geslegt; al wat men ’er kostbaar vond, vernield, en eindelijk het huis van des Admiraals Gemalinne in brand gestoken, waar door het in een puinhoop veranderde, Deeze ramp, hoe schadelijk ook voor de eigenaars, was oorzaak, dat de Lusthoven, voornamelijk dat van Mevrouwe TROMP, naderhand, in meerder luister hersteld zijn geworden, gelijk het deftig Trompenburg nog heden getuigt. Het huis, in gedaante, eenigzints gelijkende naar een Oorlogschip, rijst rondom uit het water, als een Kasteel, en pronkt met een schoonen Koepeltoren.

Behalven deeze, vind men aldaar eene menigte andere Lustplaatzen, die bij de tegenwoordige omstandigheden veel geleeden hebben.

De bewooners van dit aangenaam Dorp geneeren zig met den landbouw en linnebleekerijen, behalven welke geene anderen dan de benodigde Burgerneeringen, aldaar gedreeven worden.

Tot de verkiezing van Schepenen van 's Graveland, word, door Schout en Schepenen, een Nominatie gemaakt, uit Ingelanden en Opgezeetenen, en vervolgens overgeleverd aan Hoofdingelanden, welke deeze Nominatie vervolgens zenden aan den Baljuw van ’t Gooiland, die daar uit de verkiezing doet.

De Predikant van ’s Graveland, even als alle die van ’t geheel Gooiland, behoort onder de Klassis van Amsteldam.

< >