Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

René van Chalon

betekenis & definitie

RENÉ VAN CHALON, of, naar zijnen Vader, VAN NASSAU, was de Zoon van Graave HENRIK VAN NASSAU, broeder van Graave WILLEM VAN NASSAU-DILLENBURG, den Vader van Prinse WILLEM DEN I, en van CLAUDIA VAN CHALON, Zuster van PHILIBERT VAN CHALON, Prinse van Oranje. Deeze, zijnde Onderkoning van Napels, en Generaal-Lieutenant der Legers van Keizer KAREL DEN V in Italie, in het beleg van Florence, in den Jaare 1530, ongehuwd, gesneuveld zijnde, hadt tot erfgenaame van alle zijne goederen en Heerlijkheden benoemd, boven gemelde zijne eenige Zuster CLAUDIA VAN CHALON.

Zints het overlijden van Graave HENRIK, voorgevallen op den dertienden September des Jaars 1538, was eigenaar der uitgebreide bezittingen geworden zijn eenige Zoon, gemeenlijk bij den naam van RENÉ VAN CHALON bekend. De Stad Breda was een gedeelte van zijns Vaders nalaatenschap. Hier bevondt hij zich, in den Jaare 1540, ten tijde als Keizer KAREL DE V eene reize deedt door de Nederlanden, en onthaalde denzelven met vorstlijken toestel en pragt. Door het overlijden des Graaven VAN HOOGSTRATEN, was het Stadhouderschap van Holland, Zeeland en Utrecht onlangs opengevallen. Deeze aanzienlijke waardigheid droeg de Keizer thans op aan den Prinse van Oranje, met magt "om, daar 't noodig zijn zoude, de Burgemeesters, Schepens en Wet te vernieuwen, gelijk van ouds; wagt te doen houden in de Steden en Sterkten, en de Staaten, tot verdeediginge en beveiliginge des Lands, te doen beschrijven.” Niet lang te vooren was RENÉ in ’t huwelijk getreeden met ANNA, dogter van ANTONI, Hertog van Lotharingen. Omtrent een jaar naa zijne aanstelling, begaf zich de nieuwe Stadhouder, met zijn gezin, na Holland, om zijn vast verblijf te neemen in 's Graavenhage, alwaar hij, volgens gewoonte, ter Pleitrolle van den Hove zitting nam. Geen klein genoegen betoonden over deeze keuze van verblijf de Staaten, als welken het bijzonder aangenaam was, den Vertegenwoordiger van hunnen Graave dagelijks bij zich te hebben.In den Jaare 1542 stelde zich de Prins VAN ORANJE, als Kapitein-Generaal, aan het hoofd van het Nederlandsche Leger, en trok daar mede na het Hertogdom Luxemburg, bijkans geheel veroverd door den Hertog VAN ORLEANS. Eerst sloeg hij het beleg voor de Stad van dien naam, die spoedig aan hem overging, en van de herovering van alle de sterke Plaatzen des Hertogdoms gevolgd wierdt. Omtrent den zelfden tijd hadt de Koning van Deenemarke een vijandelijken toeleg gemaakt op Holland en Zeeland. Om deezen, zo wel als de aanslagen der Franschen ter Zee, te verijdelen, gaf de Stadhouder Bestelbrieven uit aan eenige Kaapers, die vervolgens op de Franschen etlijke voordeelen behaalden. Ook plaatste hij Uitleggers, in de Zeegaten van Texel en het Vlie. Doch het opontbieden der Vischbooten, hem door de Landvoogdes aanbevolen, om het Volk daar van tot verdeediginge van ’t Land te gebruiken, hadt geenen voortgang, alzo de Staaten, om de groote verwijdering dier Vaartuigen, zulks voor onmogelijk hielden.

De Stadhouder, in de maand November des Jaars 1542, terwijl hij te Utrecht eenen Dagvaart hieldt, over het doen inwilligen van eene Graaflijke Bede, en, ten zelfde einde, de Staaten, vervolgens, te Amsterdam beschreeven hebbende, vernam aldaar de tijding van den inval in Brabant, door den Gelderschen Overste MAARTEN VAN ROSSEM. Hierom verleide hij den Dagvaart na 's Hage, en begaf zich, in eigen persoon, na zijne Stad Breda. Zijne Krijgsmagt bestondt uit slegts vijfhonderd Paerden en acht Vaandelen Voetvolk; hier mede trok hij op de Gelderschen af. Doch deeze, de Stadhouderlijke benden, tusschen Breda en Hoogstraten, in eene hinderlage gelokt hebbende, bragten dezelve eene zo zwaare schade toe, dat RENÉ zich genoodzaakt vondt, met agterlaating van zijn meeste volk, de wijk te neemen na Antwerpen. VAN ROSSEM onthieldt zich, eenigen tijd, in de nabuurschap der Stad, doch moest, uit gebrek aan grof geschut, van eenen toeleg afzien.

Om den Gelderschen Overste den inval in Brabant betaald te zetten, en van de geleedene nederlaage schadebetering te bekoomen, viel de Stadhouder, nog in het zelfde jaar, in Gulikerland en het Geldersch Kwartier van Roermonde. Hier bemagtigde hij verscheide Steden, in persoon of door zijne Bevelhebbers, deedt dezelve gedeeltlijk slegten, en ten platten Lande schroomlijke verwoestingen aanrigten. Eenige Kerken wierden geplonderd, en de Kerksieraaden vernield of geschonden.

Naa het eindigen van den Veldtogt vervoegde zich de Stadhouder te Dordrecht, alwaar de Staaten beschreeven waren, om middelen te beraamen op het vinden van penningen, tet verdeediginge van het Land. Met het antwoord der Staaten, ’t welk weinig beter dan eene weigering was, vertrok de Prins van Oranje na Brussel, tot het bijwoonen eener Vergaderinge der Staaten van alle de Nederlanden. Niet lang naa zijne wederkomst van daar, ontving RENÉ eene vermeerdering van aanzien, door het Stadhouderschap van Gelderland, ’t welk Keizer KAREL DE V, onlangs, bij zijne uitgebreide Nederlandsche bezittingen hadt gevoegd. Eerst te Nieuwmegen, vervolgens in de overige Geldersche Steden, en eindelijk ook te Amersfoort, ontving de Stadhouder, in naame van zijne Keizerlijke Majesteit, de staatelijke hulde.

In den Jaare 1544 sloeg Keizer KAREL DE V het beleg voor S. Disier, in Champagne. De Prins VAN ORANJE was daar bij tegenwoordig. Op zekeren dag zich in de Loopgraaven bevindende, wierdt hij, door den slag van eenen steen, zo zwaar getroffen tegen zijnen eenen schouder, dat dezelve geheel verbrijzeld wierdt, en hij, reeds den volgenden dag, aan de wonde overleedt. Geenen hooger ouderdom dan van tweeëndertig jaaren hadt bij bereikt. Bij zijne Gemaalinne ANNA VAN LOTHARINGEN liet hij geene kinderen naa. Dus benoemde hij tot zijnen eenigen Erfgenaam zijns broeders Zoon, WILLEM VAN NASSAU-DILLENBURG, zedert bekend bij den naam van WILLEM DEN I, Prinse van Oranje.

< >