PHILIPS VAN ST. ALDEGONDE, Heer van NOIRKARMES, bekleedde, in den Jaare 1566, van wegen den Markgraave VAN BERGEN, Stadhouder van Henegouwen, den post van des zelfs plaatsbekleeder. In merkelijke bekommernis bevondt zich deeze, ter gelegenheid van het bemagtigen van verscheiden Kerken, te Valenchijn, door de Onroomschen; welke, zich op hun getal en vermogen verlaatende, dezelve weigerden te ontruimen. Van hier dat NOIRKARMES, in de onmagt ter volvoeringe van de uitgegaane Bloedplakaaten, bij brief op brief, deswegen klagtig viel aan de Landvoogdesse MARGARETA, haar te verstaan geevende, dat 'er, zonder geweld, geen helpen en redden zijn zoude aan den gegeeven last. Men nam hier op eene proeve, in de maand November des gemelden jaars, om Bezetting binnen de Stad te brengen; doch deeze wierdt buiten gehouden. Thans verklaarde men Valenchijn voor wederspanning en vijandelijk, en ontving NOIRKARMES, in de volgende maand, bevel, om, aan 't hoofd van een aanzienlijk getal Knegten, tegen de Stad op te trekken. Met tien Vaandels Voetvolk en zeshonderd Paerden, ontmoette hij de Onroomschen, ten getale van drieduizend tegen hem uitgetrokken, verstrooide dezelve, of dreef ze wederom na binnen: waar naa hij regelrecht op de Stad aantrok, en dezelve beschooten hebbende, in de maand Maart des Jaars 1567 bemagtigde. De weigering der Ingezeetenen, om zich aan 's Konings genade over te geeven, was oorzaak dat de Stedehouder merkelijke strengheid omtrent dezelven te werk stelde. Hij hadt zijne voeten naauwlijks binnen de Stad gezet, of hij liet verscheiden aanzienlijke burgers en twee Kalvinische Leeraars vatten en ter dood brengen. Even eens handelde hij te Doornik, 't welk, ten zelfden tijde, hem in handen was gevallen.
Gelukkig slaagde, in den Jaare 1567, de Heer VAN NOIRKARMES, in 't bemagtigen der Steden Maastricht en 's Hertogenhosch. Intusschen leide men ten Hove in beraad, om Bezetting te brengen binnen Amsterdam, zints de toestand van zaaken, naa het vertrek van den Heere van Brederode en deszelfs aanhang, aldaar een ongunstigen keer hadt genomen ten aanzien der Onroomschen. Ondanks de poogingen der Wethouderschap en den wensch der Gemeente, om van vreemd Krijgsvolk verschoond te blijven, ontving Noirkarmes bevel om op Amsterdam aan te trekken. Op den achtsten van de maand Mai vertoonde hij zich voor de Haarlemmerpoort, begeerende om binnen gelaaten te worden. Men voldeedt, 's anderendaags, aan dien eisch; niet, egter, zonder dat alvoorens, door Burgemeesteren, de Vroedschap en de drie Schutterijen waren bij een geroepen. Nog meer goldt de eisch, omdat de Veldheer van eenige Stukken metaalen Geschut voorzien was, en hij gedreigd hadt, in gevalle van weigeringe, de Stad met geweld aan te tasten. Het gevolg deezer bemagtiginge was, eene afkondiging, zo wel op naame van NOIRKARMES, als op dien van Schout, Burgemeesteren, Schepene en Raaden, waar bij de Vergaderingen der Onroomschen verbooden, en de Roomschgezinden in derzelver luister en aanzien hersteld wierden.
't Kon niet uitblijven, of de Heer VAN NOIRKARMES moest, door zulke blijken van ijver, ten dienste des Spaanschen Konings, aangenaam zijn bij den Hertog VAN ALVA. Naa deezen wreedaart, bij deszelfs overkomst uit Spanje, in 't Leger bij Diedenhoven, begroet te hebben, wierdt hij, door denzelven, benoemd tot Lid van den Raad der Beroerten; in welken, egter, onzeker om welke redenen, hij nimmer zitting nam. In den Jaare 1572 was hij tegenwoordig in het beleg van Haarlem. 's Jaars daar aan wierdt aan hem vertrouwd het bewind van Oorlog in Holland, zints de Graaf VAN BOSSU, in eenen Scheepstrijd op de Zuiderzee, zijne vrijheid hadt verlooren; ook bekleedde hij, in 's Graaven plaats, den post van Stadhouder van Utrecht. Een geheimen aanslag ondernam hij op Gouda; doch deeze mislukte, door het uitlekken der zamenspanninge. In den Jaare 1574 liet hij, door den Landvoogd Don</i> LOUIS DE REQUESENS, zich gebruiken tot het bewerken van eene bevrediging van de Algemeene Staaten met de Provincien Holland en Zeeland. Doch de dood voorkwam de volvoering van deezen handel; NOIRKARMES overleedt op den vierden Maan des Jaars 1574.