Ridder-Hofstad MOERSBERGEN, in het Overkwartier van het Sticht, een half uur gaans van het Dorp Doorn. Twee eeuwen was dezelve de eigendom van het geslagt van VAN WAAL, 't welk zich, diensvolgens, VAN WAAL VAN MOERSBERGEN liet noemen. Bij huwelijk kwam het Huis in het Geslagt van VAN OOSTRUM, welk het bijkans honderd jaaren heeft bezeeten. Zedert is het verscheiden maalen van eigenaar veranderd. Onder de eigenaars van het eerstgenoemde Geslagt is meest bekend,
ADOLPH VAN DE WAAL, Heer van MOERSBERGEN, Zoon van BARTHOLOMEUS, en, van wegens de genoemde Ridderhofstad, Gemagtigde ter Vergaderinge van de Staaten van het Gewest. Geduurende de heillooze opschuddingen en onlusten, in den jaare 1615, te Leeuwarden voorgevallen, wierdt Heer ADOLPH, nevens anderen, derwaarts afgevaardigd, om 'er de rust te herstellen, en der tegenwoordige Regeeringe de hand boven 't hoofd te houden. Geen klein aandeel schijnt hij, naderhand, gehad te hebben, aan het voorgevallene in den Jaare 1618, en toegedaan geweest te zijn de denkwijze van de zulken, die 't met den Advokaat VAN OLDENBARNEVELD hielden. Althans wierdt hij in 't geheim genomen van het voorneemen om zich van Woerden te verzekeren, door den mond van den Predikant UITENBOGAARD, die zulks te Leiden vernomen hebbende van den Pensionaris HOGERBEETS, volgens de uitgedrukte begeerte diens Staatsmans, daar van kennis gaf aan den Heere VAN MOERSBERGEN, welke zich op dat pas in 's Hage bevondt. Hij briefde zulks over aan den Sekretaris LEDENBERG, 'er nevens voegende, “dat deeze zaak heimelijk behandeld moest worden, en 'er, in de tegenwoordige omstandigheden der tijden, voorraad van wapenen noodig was; als mede, dat men de Huizen te Duurstede, ter Eem en te Abkoude behoorde te bezetten.” Niet lang daar naa, was hij, nevens andere Utrechtsche Gemagtigden, tegenwoordig in de vermaarde onderhandeling, ten huize van DANIEL TRESEL, eersten Klerk der Algemeene Staaten, met eenige Hollandsche Afgevaardigden, waar in gesproken wierdt over de handhaaving van 's Lands Vrijheid tegen de aanslagen, welke thans gevreesd wierden. Niet vreemd was het, overzulks, dat, bij de verandering, in het straks genoemde jaar voorgevallen, de Heer VAN MOERSBERGEN uit het Lid der Ridderschap gezet wierdt, en, niet lang daar naa, zints de gevangeneeming van 's Lands Advokaat, en om de vriendschap met hem gehouden, het Vaderland verliet, de wijk neemende na Munsterland. Eenige Ruiters, op hem afgezonden, betrapten hem aldaar, hoewel buiten de grenzen van den Staat, en voerden hem, onder een sterk geleide, eerst na Zutfen, en vervolgens na 's Graavenhage, alwaar hij, geduurende den tijd van drie weeken, bijna dagelijks ondervraagd wierdt. De handel over 't verzekeren van Woerden, boven vermeld, alzo dezelve 's Prinsen oogmerken wederstreefde, was de zwaarste misdaad, welke men hem te laste leide. Hoewel hij zich zelven als onschuldig aanmerkte, gaf hij 'er, egter, zijne Huisvrouwe kennis van, en verzogt haar, de gunst van zijne Doorluchtigheid Prinse MAURITS te zoeken. Doch, toen hij vernam, dat, naa het onthoofden van 's Lands Advokaat, het Schavot eenige dagen staan bleef, en de Scherpregters in 's Hage vertoefden, liet hij, door de smeekingen zijner Echtgenoote en den raad zijner Vrienden, zich beweegen, den Algemeene Staaten om vergiffenis te verzoeken. Hij verworf dezelve, op voorwaarde “dat hij zich eene maand onthouden zoude op zijn Huis te Moersbergen, om orde op zijne zaaken te stellen, zonder met iemand te mogen spreeken dan met bewilliging van Graave ERNST KAZIMIR VAN NASSAU, welke, om op hem het oog te houden, eenige Soldaaten op het Huis zoude leggen. Daar naa zou hij ten Lande uit trekken, zes jaaren daar buiten blijven, doch buiten verlof der Algemeene Staaten en die van Utrecht, niet wederom daar binnen keeren.” Naa verloop van de gestelde maand, reisde hij, door het Land van Kleeve, na Holstein, alwaar bij vertoefde, tot dat de veranderde toestand van 's Lands zaaken hem deedt wederkeeren.