Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Menyn

betekenis & definitie

JOOST VAN MENYN bekleedde, in den Jaare 1585, den post van Pensionaris van Dordrecht, en was in zo goeden reuk bij 's Lands Staaten, dat hij mede benoemd wierdt tot het bekleeden van het plegtig en talrijk Gezantschap, 't welk, naa den dood van Prinse WILLEM DEN I, na Engeland wierdt gezonden, om met Koninginne ELIZABETH over de opdragt van de Opperheerschappij der Vereenigde Nederlanden in onderhandeling te treeden. Doch haare Majesteit konde thans niet goedvinden, aan den wensch der Staaten te voldoen. Nogthans gaf men hier omtrent alle hoop niet geheel verlooren. Ondanks de tegenkantingen van Amsterdam, Gouda en Rotterdam, besloot men, andermaal, in den Jaare 1587, tot eene staatelijke Bezending. MENYN was wederom een der Afgevaardigden, en voerde het woord ten Engelschen Hove. Breed mat hij, in zijne Aanspraak, de weldaaden uit, door de Koningin beweezen, en verklaarde vervolgens, als den hoofdzaaklijken inhoud van den last der Gezanten “dat de Vereenigde Landschappen nog al bleeven hoopen, dat haare Majesteit, zich thans nader bedagt hebbende, de aangebooden Heerschappij, onder billijke voorwaarden, eindelijk zoude gelieven te aanvaarden, alzo zij dit beschouwden als het bekwaamste middel, tot reddinge van hunne vervallene zaaken.” Van elders is bekend, dat haare Majesteit de Opperheerschappij bestendig van de hand wees, en geen anderen bijstand verleende, dan door het zenden van den Graave VAN LEICESTER, tot Opper-Landvoogd, met een bepaalden onderstand. Met den huichelenden LEICESTER schijnt, zedert, DE MENYN naauwe gemeenschap gehouden te hebben. Althans vindt men aangetekend, dat hij, door den Landvoogd, zich liet gebruiken, om ter Vergaderinge van Holland eenen voorslag te doen, omtrent het maaken van Vrede met Spanje, op redelijke voorwaarden. Zedert begon hij, bij zommigen, in 't oog te loopen.

De Regeering van Leiden lag, ten deezen tijde, overhoop met den Graave VAN LEICESTER. In een gevaarlijken opstand, binnen deeze Stad ontstaan, wierdt DE MENYN beschuldigd, heimelijk de hand gehad te hebben, vermids dezelve duidelijk ten voordeele VAN LEICESTER was verwekt. Niet zo laag nogthans daalde hier door zijn aanzien en gezag, of men zondt hem, in den Jaare 1594, in Gezantschap na Deenemarken, om de verbintenissen met dat Rijk en den jongen Koning CHRISTIAAN DEN IV te vernieuwen. Doch deeze eere was de grond van zijnen val. Een Afschrift van het Verdrag, hier geslooten, en, tot nog toe, zorgvuldig geheim gehouden, hadt hij vertrouwd aan Jonkheere AREND VAN DORP, die 'er den vijand den inhoud van hadt medegedeeld. Gedagvaard voor het Hof, bekende DE MENYN, het gemelde Afschrift aan VAN DORP bezorgd te hebben; doch voegde 'er nevens, vermids hij den Heer VAN DORP altoos hadt gehouden voor een trouwen liefhebber des Vaderlands, dat hij daarom ook geene zwaarigheid hadt gevonden in 't mededeelen van 't Geschrift, waar in hij gemeend hadt geen geheim te steeken. Maar DE MENYN was, volgens 't schrijven van DE GROOT, een man van een onrustigen Geest, welken men gaarne wilde loozen. Men bediende zich daarom, van het gemelde bedrijf, als een voorwendzel om hem van zijn Pensionarisschap te ontslaan, en voorts buiten bewind te houden. Dit niettegenstaande wierden de Staaten van Holland, in 't volgende jaar, te raade, om hem aan te stellen, tot Historieschrijver van het Gewest, op eene wedde van twaalfhonderd Guldens. Uitgezonderd een verhaal van het gevegt bij Turnhout, in den Jaare 1597, 't welk men meent door hem te zijn opgesteld, heeft men geene vrugten van zijnen arbeid gezien.

< >