Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

MASTRICHT, PETRUS VAN

betekenis & definitie

PETRUS VAN MASTRICHT, wierdt gebooren te Keulen, in de maand November des Jaars 1630, Om de vervolgingen, ter zaake van den Godsdienst te ontgaan, waren zijne Voorouders na die Stad gevlugt, en hadden, om te beter onbekend te blijven, hunnen Geslagtnaam SCHORING met dien van hunne voorgaande woonplaatze Mastricht verwisseld. De Vader van onzen PETRUS, THOMAS genaamd, was Ouderling in de Hervormde Gemeente te Keulen; zijne Moeder, JOHANNA LA PLANQUE, de dogter eens Burgemeesters te Aath, die insgelijks, om de zaak des Geweetens, zijne Vaderslad Antwerpen hadt verlaaten.

Naa eenige vorderingen in de Taalkennisse gemaakt te hebben, vertrok PETRUS na Utrecht, leide aldaar de gronden der voorbereidende Weetenschappen tot eenen Godgeleerde, bezogt daar op de Hoogeschoolen van Leiden, en Heideiberg , deedt vervolgens eene reize na Engeland, en keerde eerlang te Utrecht te rug, om ’er den loop der Akademische oefeningen te voleindigen. In den Jaare 1652 tot den Predikdienst bevorderd zijnde, liet PETRUS ginds en elders zijne gaven hooren. Intusschen was de roem zijner kennisse gekoomen ter ooren van den Keurvorst van Brandenburg, die hem het Hoogleeraarampt in de Hebreeuwsche Taale te Frankfort aan den Oder aanboodt. Dit nam hij aan, om het eerlang met het onderwijs in de Godgeleerdheid te verwisselen. Niet langer dan een jaar vertoefde hij in die Stad. In den Jaare 1668 verkoos hem het Hoogeschool te Duisburg tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte; waar bij nog, in ’t volgende jaar, kwam het geeven van lessen over de Hebreeuwsche Taale. Zeven jaaren daar naa wierdt VAN MASTRICHT de opvolger van den vermaarden GISBERTUS VOETIUS, aan het Stichtsche Hoogeschool. Hier overleedt hij, op den tienden Februari; des Jaars 1706, aan eene wonde, door eenen val bekoomen, in den ouderdom van zesenzeventig jaaren. Van hem zijn verscheiden Schriften voorhanden, onder andere een Ontwerp van Zedelijke Godgeleerdheid; als mede Vindiciae S. Scripturae contra Wittichium. GERARDUS VAN MASTRICHT, Sijndicus of Pensionaris te Bremen, vermaard, onder andere, om zijne fraaie uitgave van het Grieksche Testament, was de broeder van onzen Hoogleeraar.Zie H. PONTANI Orat. Funebr.



MATELIEF, KORNELIS

KORNELIS MATELIEF, een voornaam Hollandsch Zeeoverste, en groot bevorderaar van de uitbreidinge en vaststellinge der Nederlandsche Bezittingen in de Oostindiën. Hij zelve was Bewindhebber der Oostindische Maatschappije, en hadt dus onmiddeiijk belang bij de vermeerdering van haaren bloei en welvaart. In de maand Mai des Jaars 1606 liep hij in Zee, als Bevelhebber eener Vloot van elf Schepen, van welke de uitrusting en laading tusschen de negentien en twintig Tonnen schats gekost hadt. De openbaare bedoeling deezer bezendinge was, de bevordering van de zaak des Koophandels. Doch te gelijk hadt de Admiraal verscheiden bevelen ontvangen, wegens het aanwinnen van Landen, en alzo tot vijandlijke bedrijven tegen de Portugeezen, die thans een sterken arm in ’t Oosten hadden, en tegen de Indische Landzaaten. Van hier dat MATELIEF, in den beginne, dikmaals tegenstand ontmoette van zijn Scheepsvolk, voorwendende, tot het voeren van den Krijg niet te zijn aangenomen. Doch de Bevelhebber, een man van kloek beleid, overwon deeze zwaarigheid, door de gemoederen, met beloften van voordeel en eere, van lieverlede, in zijne maatregels te doen treeden.

Naa eenige Portugeesche Vaartuigen, in de Indien, veroverd te hebben, sloeg MATELIEF het beleg om de Stad Malakka, thans in de magt der Portugeezen, die ’er een Kasteel gestigt hadden, en overhoop lagen met den Koning van Johor. Met deezen sloot de Hollandsche Admiraal, in de maand Mai des Jaars 1606, een Verbond, volgens ’t welk zij Malakka gezamenlijk zouden aantasten: op voorwaarde, dat, naa de bemagtiging, de Stad aan de Hollanders, doch het omliggende land den Indiaanen zou ten deele vallen. Geringen dienst, egter, genoot MATELIEF van de Indiaanen. Bloohartigheid en vreeze voor ’t Geschut deedt hen, op elken vijandlijken schoot, hunne posten verlaaten. Te zwak in manschap was, daarenboven, de Admiraal om de Stad met geweld te dwingen: weshalven hij besloot, haar uit te hongeren. Vier maanden hadt hij voor Malakka gelegen, wanneer eene Spaansche Vloot van veertien Galeien, tot ontzet, kwam aanzeilen. MATELIEF, bij tijds hier van verwittigd, deedt zijn Geschut aan boord brengen, zijne manschap te scheep gaan, en brak aldus het beleg op. Op den zeventienden Augustus ontmoetten de Vlooten elkander; doch de Spaansche Admiraal, den wind in zijn nadeel hebbende, ontweek het gevegt; waar toe hij evenwel gereedelijk besloot, toen ’s anderendaags de koelte in zijn voordeel was omgeloopen. Hevig vogt men van wederzijde. Beiden wierden twee Schepen in brand geschooten. MATELIEF, een vijandelijk Schip veroverd hebbende, nam hetzelve op het Sleeptouw, doch verloor het wederom, door ’t breeken van den Kabel. Door gebrek aan Buskruid, en door weerbarstigheid onder zijn Bootsvolk, was hij genoodzaakt af te houden, en na Johor te wijken.

Niet lang vertoefde hij aldaar. Naa de Stad versterkt te hebben, ontving hij de tijding van het opbreeken van een gedeelte der Spaansche Vloot voor Malakka. Thans stelde de Admiraal alle zijne welspreekendheid te werk, om door beloften en dreigementen zijn Bootsvolk tot eenen togt derwaarts te beweegen, en deeze gelegenheid, om aan Maatschappij en Vaderland een aanmerkelijken dienst te doen, niet te laaten voorbijgaan. Dit gelukte hem. Binnen weinige dagen vertoonde hij zich voor Malakka. Doch de kans, om de aldaar geankerde vijandlijke Schepen te bemagtigen, verliep hem, door de aankomst van het overige gedeelte der Spaansche Vloot. Van nieuws ontstondt ’er een felle scheepsstrijd. Spoedig verlooren de Spanjaards twee Schepen, door brand en overgave; de overige, reddeloos geschooten, raakten hier en daar verstrooid. ’s Anderendaags wonnen de onzen nog een Schip. De overige, na Malakka geweeken, wierden door de Spanjaards zelve in brand gedoken. Bijkans geen volk was aan de zijde van MATELIEF gesneuveld, en, daarenboven, hem een buit van vierentwintig Stukken Geschut in handen gevallen.

De Admiraal, thans zijne zege willende voortzetten, besloot de verstrooide vijandlijke magt op te zoeken. Hij vondt dezelve bij het Eiland Poule Bonton veilig ten anker leggen, doch kon dezelve niet tot slaan beweegen. Drie zijner Schepen na ’t Vaderland gezonden hebbende, zeilde hij, met de zes overigen, na Bantam, om ’er ververschingen in teneemen, en van daar na Amboina, voor ’t welk hij eenig gevaar vreesde, dewijl de zaaken der Maatschappije elders een ongunstigen keer genomen hadden. Hier stelde hij de noodige orde, en begaf zich voorts op eenen togt na het Eiland Ternate, op ’t welk de vijand eene versterkte Stad hadt.

Op eenen hoek tegenover de Stad legt het Vlek Malaja. Hier landde MATELIEF en versterkte het Vlek, welk hij voorts vertrouwde aan eene Bezetting van vijfenveertig man, gesterkt met vier Schepen, welke tusschen de Moluksche Eilanden moesten kruizen. Voorts een Verbond met de Ternaters geslooten hebbende, zeilde hij, in de maand Junij des Jaars 1607, na China, met oogmerk om ’er een voordeeligen handel te vestigen. Doch dit mislukte hem, door de bedriegerijen der Mandarijns: weshalven hij, in de maand September, na Bantam wederkeerde. Hief vertoefde hij tot in het begin van het Jaar 1608, maakte intusschen de noodige schïkkingen, en wendde, eindelijk, den steven na het Vaderland, alwaar hij, in de maand September des zelfden jaars, behouden aankwam, medebrengende eene zeer rijke laading, meest bestaande in Specerijen, in twee Schepen, welke hij zelve onder de Vlag hadt, en nog drie andere, die hem kort op de hielen volgden. Aan boord van den Heere MATELIEF bevonden zich eenige Siamsche Gezanten, om te handelen met de Algemeene Staaten, en met Prinse MAURITS, welken de Admiraal eenige kostbaare geschenken medebragt.

Zie Scheepv. naar Oostindiën onder C. MATELIEF de jonge.



MATENES

weleer een Adelijk Gestigt, doch meest bij den naam van ’t Huis de Riviere bekend. Eenige weinige overblijfzels zijn ’er nog van voorhanden, ten Zuiden van de Overschiesche Poort, aan de Stads Graft, der Stad Schiedam. Volgens ’t verhaal onzer aloude Kronijken, zou dit een zeer aanzienlijk Slot, weleer het eigen goed der oude Hollandsche Graaven, geweest zijn, en in den Jaare 1339, door Graaf WILLEM van Henegouwen, aan het Geslagt van MATENES geschonken. Zij voegen ’er nevens, dat het Huis eertijds op den Oever der Maaze stondt, doch, naa verloop van tijd, door het aangespoelde Land, wel duizend schreden Landwaarts in geraakt is.

Zie H. JUNII Batavia.



MATENES, KLEIN

Klein-MATENES, anders ook het Huis de Werwe genaamd, een adelijk gestigt in Holland, aan de Noordzijde van het Dorp Voorburg, in Rhijnland. Het is een treffelijk gebouw, pronkende met een Koepeltoorn, welke het agtbaar hoofd staatelijk ten dake uitsteekt, Voorts ontmoet men ’er een ruim Voorhof en groot Buitenhof; door middel van een steenen Muur worden zij van een gescheiden. Geduurende het tijdverloop van ongeveer vierdehalve Eeuwe, welke het Gebouw reeds gestaan heeft, is het meermaalen van eigenaars, uit onderscheidene geslagten, verwisseld.

< >