Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

MARTINET, JAKOB

betekenis & definitie

JAKOB MARTINET, een Franschman van afkomst, doch zedert gehuisd en gehaafd te Sluis in Vlaanderen, alwaar hij den post van Schepen hadt waargenomen. Kwalijk berugt, in ’s Lands Geschiedenissen, is hij, van wegen zijnen slinkschen toeleg om de plaats zijner inwooninge in de magt der Franschen te leveren.

In den Jaare 1690 bepeinsde hij het schelmstuk, en hadt daar toe in den arm genomen zekeren Schipper KORNELIS ROELANDSZ. Aan deezen geene hulpe genoeg hebbende, zogt hj wijders met hem ééne lijn te doen trekken eenen Franschen schoolmeester ASTONI REGNAULT. Deeze geliet zich, aan de verraaderlijke opstookingen het oor te leenen, doch gaf ’er heimelijk kennis van aan den Bevelhebber der Plaatze. Men slaat hier op MARTINET gade, grijpt hem, en vindt, bij onderzoek, eenen Brief aan den Franschen Veldheere DE LOUVOIS, behelzende opening van den toeleg. REGNAULT hadt den Brief geschreeven, doch MARTINET denzelven ondertekend. Op begeerte des laatstgenoemden was dit geschied, om alzo zijne naamtekening te kunnen lochenen. Schipper ROELANDSZ, als mede bewust van ’t schelmstuk, wierdt insgelijks gevat en in den Kerker geworpen. Bij de te regtstelling voor den Krijgsraad wierdt deeze tot den Galg, en MARTINET verweezen om eerst geworgd, en daar naa gevierendeeld te worden. Voor ’t uitbrengen van ’t verraad, genoot, zedert, REGNAULT, van de Staaten, een Jaargeld van driehonderd Guldens.Zie Holland. Mercurius van 1690.

< >