Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HELSDINGEN, HENRIK VAN

betekenis & definitie

HENRIK VAN HELSDINGEN, NEVENS eenen DIRK KANTER, BEIDE Utrechtenaars, wisten, in den Jaare 1610, eene buitengewoone Regeeringsverandering in hunne geboortestad te bewerken, in schijn van herstellinge van Stads Privilegien, doch, inderderdaad, meent men, om herstelling te bekoomen in hunne eigen waardigheden, welke zij voormaals bekleed hadden, doch van welke zij nu, zints geruimen tijd, waren uitgeslooten. Naa merkelijke beweeging onder de Gemeente verwekt, en dezelve de wapens te hebben doen opvatten, streefde VAN HELSDINGEN, MET NOG andere Gemagtigden, na het Stadhuis, en noodzaakte de Regeering tot het doen van afstand, en om andere Leden in haare plaatze te verkiezen.

Beiden wierden straks tot Burgemeesters aangesteld. Niet lang bleeven ze in ’t bewind. De Raad van Staate verliet hen, nog in het zelfde jaar, van hunne waardigheid; om welke te rug te bekoomen, zij met anderen eene zamenzweering aangingen, om der nieuwe Regeeringe den voet te ligten. Doch vermids het ontwerp met geene genoegzaame geheimhouding was behandeld, kwam het ter ooren der Wethouderschap. VAN HELSDINGEN EN KANTER WIERDEN hier op gestraft met ballingschap, en daarenboven de eerste met verbeurdverklaaring van de helft, en de andere van alle zijne goederen. Zij begaven zich met ’er woon na Amsterdam, alwaar zij hunne dagen eindigden.

< >