word uitdrukkelijk een Zeeuw genaamd, doch men vind niet gemeld, in welke plaats hij aldaar gebooren zij. Na dat hij zig eerst eenigen tijd te Embden onthouden had, werd hij van daar naar Nederland gezonden, om de Christelijke Gemeente te ondersteunen.
In het Jaar 1557 was hij Predikant te Antwerpen, te gelijk met HEIDANUS. Van daar schreef hij twee brieven aan die van Embden. Bij den eersten verzogt hij, wegens eenige ondaane geschillen, een Leeraar van meerder bekwaamheid en ervaarenheid dan hij was; in den tweeden gaf hij in bedenking, of het niet raadzaamer ware, voortaan niet meer heimelijk, maar ook somtijds in het openbaar te prediken. In het Jaar 1558 digtte hij de eerde Duitsche Kerk te Aaken, die uit dertien huisgezinnen, voornaamlijk uit Antwerpenaars, bestond. In dat zelve Jaar trok hij van Frankfort naar Antwerpen, en bekwam zijn ontslag aldaar; waar na hij zig eenigen tijd onthield te Norden, bij zijne zuster, de weduwe CATHARINA VAN HAAMSTEDE In het volgende Jaar begaf hij zig naar Engeland, en deed aldaar de eerste Predikatie in de Kerke van St. Denijs, te Londen. In dat zelve Jaar kwam hij wederom te Groningen, van waar hij, in het Jaar 1562, door die van Embden, verzogt werd, zig naar Engeland te begeeven, ter beslissing van zeker geschil, over de noodzaaklijkheid of onnoodzaaklijkheid der Doopgetuigen. Doch deeze reize ging niet voort. Hij overleed, nog in dat zelve Jaar, in Friesland.Wanneer hij zig, in liet Jaar 1558, te Antwerpen verstoutte, om op de Markt, bij het hooge kruis, dat midden op de straat opgeregt is, openlijk te prediken, onder ’t oog van de Processie der Geestelijken, die dan voorbij ging, werd dit bedrijf, naar de verschillende gedachten der menschen, verschillende beoordeeld. Hij verdedigde zig daar over, in gemelden zijnen brief, aan die van Embden.
Door den Bisschop van Londen was hij verdagt gemaakt, als of hij, in die Stad, eenige dwaahngen der Wederdoopers had beginnen te verspreiden. Doch MEINERS, in zijne Oostvriessche Kerklijke Geschiedenissen , toont, dat dit een misslag is, vermids de Bisschop, door dien ADRIANUS, aldaar bedoelt eenen ADRIANUS GORIMUS , een Franschman, en niet onzen HAAMSTEDE. Behalven de twee gemelde brieven, heeft hij nog geschreven het eerste Nederlandsche Martelaarsboek, onder den tijtel: „ de Geschiedenissen der vroome Martelnaren, die om het getuigenisse des Euangeliums haar bloed gestort hebben, van de tijden van Christus af, tot op den Jaare MDLIX bij een vergadert op het corste door Adr. Corn. Haamstedium Ao. 1559 den 18 Maart, in 410.
ABRAHAM MELLINUS geeft, op ’t eind der Voorreden van’t Groot Martelaarsboek, dit getuigenis van hem: Adriaan Cornelisz. van Haamstede; „die de eerste Autheur is van onze Nederlandsche Historie der Martelaaren heeft mede onder het kruis Ao. 1559 een kort en zeer bondig werk ontworpen, waar in hij binnen ieder Eeuw, niet meer als een staalken of twee geeft van eenige vervolgingen en in dezelve de getrouwe bewaaringe Gods, om te betonen dat Godt hem selve binnen ieder Eeuw altijd nog een gelovig zaad behouden heeft; die haar, knieën voor den Baal niet geboogen hebben, tot troost en stigting van onse Nederlandsche Kerke onder het kruis.”
Dit Godvrugtig en nuttig werk is, naderhand, meermaalen gedrukt, en voorts, met veele vermeerderingen, in de Jaaren 1645, 1657 en 1659, door J. GYSIUS, Leeraar te Streekkerk, eerst met houte, en daar na met kopere figuuren uitgegeeven.
Zie LA RUE, Geletterd Zeeland.
HAAN, DE
een Adelijk Huis, in Zeeland, op Het Eiland Schouwen, onder het Dorp Noordgouwe.