werd, in het Jaar 1645, te Deventer gebooren; zijn vader onderwees hem, te Leiden, met allen vlijt, in de Taalen, Weetenschappen en bijzonder in de Regten. Daar na liet hij hem eene reize doen naar Engeland, alwaar hij zig met vlijt bediende van de Boekerijen te Oxford en Cambridge, en met de geleerdste mannen van dien tijd kennisse maakte.
Na zijne terugkomst, gaf hij POLYBIUS, met zijne aanmerkingen en die van CASAUBONIS, in het ligt. In zijn twintigfie Jaar werd hem, te Deventer, het Hoogleeraarampt aangeboden; doch om zijnen lust tot reizen te voldoen, bedankte hij daar voor. In het Jaar 1666 vertrok hij, met den Hollandschen Gezant, den Heer PAATS, naar Spanje, en vervolgens naar Italië, daar hij Hoogleeraar werd. Doch alzo het Land en Volk hem niet behaagden, begaf hij zig, na verloop van twee Jaaren, naar Venetie, Padua, en van daar naar Duitschland, om ’er eene rijke erffenis te ontvangen.
In ’t Jaar 1679 werd hij te Leiden als Hoogleeraar beroepen. Van wegen het genoegen, dat hij met zijne Intreerede gaf, werd zijne Jaarwedde terstond met 400 guldens verhoogd; het zelfde geschiedde, andermaal, in het Jaar 1702, wanneer hem, daarenboven, de tijtel van Aardrijksbeschrijver werd gegeeven. In dien tusschentijd had hij verscheide andere beroepen buitenslands van de hand geweezen. Hij is, in het Jaar 1716, van droefheid, over het verlies zijner jongste dogter, te Leiden overleeden, juist op den tijd, als hij zijn werk over TACITUS, ’t welk na zijnen dood, door zijnen zoon, is uitgegeeven, voltooid had.
Hij liet twee zoonen na; de oudste van welke Doctor in de Geneeskunde, en de jongste in de Regten was: beiden zeer geleerde mannen. Als iets berispelijks heeft men, in deezen grooten man, aangemerkt, dat hij de Geleerden, waar mede hij in pennenstrijd was, te scherp en met bittere woorden te keer ging. Het getal zijner gedrukte schriften beloopt 45, waar onder eenige zeer aanzienlijke werken,