Regtsgeleerde, is eerst geweest Pensionaris van Vlissingen, zijne Geboortestad, en werd, in het Jaar 1655, wegens die Stad, gecommitteerd ter Rekenkamer des Lands en Graaflijkheid van Zeeland. Kort na dat KAREL DE II, Koning van Engeland, uit Holland vertrokken was, en den throon van Engeland beklommen had, werd goedgevonden, een buitengewoon Gezantschap derwaard te zenden, waartoe, den 22 Juiij van het jaar 1660, benoemd werden de Heerenvan BEVERWAARD, SIMON VAN HOORN, Burgemeester der Stad Amsteldam, de Heer VAN GOGH, en RIPPERDA, Heer van Farmsum. Na ’t ontvangen van hunne instructien en genomen afscheid, van den Staat, vertrokken zij den 29 October, en kwamen den 1 November te Gravezande. Wegens eenige verhinderingen voeren zij niet voor den 16 dier maand, verder naar Greenwig, daar zij door den Lord' RICHARD, (*)
(*) AlTZEMA zegt, dat de Eer van door een LORD buiten Londen gecomplimenteerd te worden, voor deezen nooit aan iemand der Ambassadeurs van H. H. Mog. Gebeurd; was ‘t welk WICQUEFORT, door 't onthaal van BOREEL en RENSWOUDE in in ‘t jaar 1649, tegenspreekt.
tweeden zoon den Marquis VAN AMONT, met vier of vijf Edellieden van ’s Konings Kabinet, nevens den geenen, die de plaats des Ceremoniemeesters, toen ziek, bekleedde, ontmoet, en uit naam zijner Majesteit verwelkomt wierden. Kort daar op vervolgden zij in des Konings Barges hunne reis naar Londen, daar zij, voor den Tour, aan de trappen door Lord GRAVEN ontvangen en verwelkomt zijnde geworden, in des Konings koetzen traden, en, met een gevolg van in de twintig koetzen met zes paarden, door London tot in ’t huis van Sir. ABRAHAM WILLIAM gevoerd, kosteloos onthaald en ontvangen wierden, op ééne en de zelfde wijze, als dat aan Afgezanten van gekroonde hoofden geschiedde. Den 19 des namiddags, zijnde opgehaald door den Graaf OSSERY, hadden zij eerst openbaar, gehoor, alleen in pligtpleegingen bestaan de, bij den Koning, straks daar op bij de Koninginne moeder, en ’s anderen daags bij den Hertog van JORK , en de Prinses ROJAAL.
Daar na gehoor in ’t Kabinet bij den Koning hebbende, droegen zij zijne Majesteit voor, dat de voornaamste reden hunner bezendinge was, om vast te stellen tusschen dezelve en Hunne H. Mog. een goed verstand en vriendschap, als van ouds was geweest, en (om die te bondiger te maaken) eene eeuwigduurendc Alliantie, welke zoude bestaan in eene belofte van Guarantie, Commercie en Navigatie. Zijne Majesteit, hunne persoonen en voorstel aangenaam verklaarende, voegde hen eenige Engelsche Heeren tot Commissarissen toe, om verder te handelen,
De Ambassadeurs keerden weder in September van het Jaar 1662; laatende in Engeland, den Secretaris der Ambassade CUNAEUS, tot onderhouding der correspondentie omtrent de nog hangende zaaken. Den 2 October deeden zij verslag van hunnen handel, en roemden de betuiging van goede genegenheid, door den Koning en den Hertog van JORK gedaan, die, ter dier gelegenheid, ook gerecommandeerd hadden den Heer Prins van Oranje. Doch zulke recommandatien van Engeland smaakten Holland niet; dies volstrekt beslooten was die niet aan te neemen.
De Ambassadeur VAN GOGH gaf ook, den 26 der zelfde maand, ter vergaderinge der Heeren Staaten van Zeeland, kortelijk berigt van ’t geene geduurende zijn Gezantschap was voorgevallen, en op wat wijze het Tractaat, van nieuws met Engeland gemaakt, tot besluit gebragt en wederzijds ondertekend was: voegende daar bij wat ernstige verklaaringen de Koning , op ’t affscheid der Gezanten gedaan had tot nakooming van het geslootene, en opregte onderhouding van alle goede vriendschap en vertrouwendheid met deezen Staat; verzeld met nadruklijke recommandatie van den persoon en de belangen zijner Hoogheid, den Heere Prinse van Oranje. Al ’t welk gehoord zijnde, wierd de Heer VAN GOGH daar over van wegen de vergaderinge bedankt, en wel in ’t bijzonder over den ijver, de naarstigheid en het beleid, dat hij, nevens de Heeren zijne Amptgenooten, tot het voltrekken van dat goede werk had gebruikt; ’t welk hooggemelde Staaten beloofden bij alle gelegenheden te zullen erkennen. Ook werd die Heer, dewijl toen stond gehandeld te worden tot gestadiging van ’t gemelde Tractaat, verzogt, zig onbezwaard en gereed te willen houden, om aan die hooge vergaderinge zodanig verder berigt te geeven, als op eenige deelen of uitbreidingen van ’t zelve zoude mogen worden vereischt; waar toe hij zig ook gulhartig en beleefdelijk aan Hunne Ed. Mog. heeft aangeboden,
In het laatst van April des Jaars 1664 wierd goedgevonden, den Heer VAN GOGH aan te stellen tot Ordinaris Ambassadeur van deezen Staat, bij den Koning van Groot-Brittanje: gelijk hij dan ook zijne Instructie in Maij ontving. Daarenboven magtigden Hunne Hoog Mog. hem, om, ten koste des Lands, eenige ervarene persoonen tot kundschapgeevers, in de omliggende havens of elders nodig weezende, te mogen gebruiken. Ook werd goedgevonden, dat de schade, die op de wissels zoude koornen te vallen, voorzo veel zijn tractement aanging, bij Zeeland zou worden vergoed en betaald; als mede dat hij zijne onkosten en verschot van Holland en Westvriesland wederkrijgen zou; en eindelijk dat hem, tot zijne toerusting, zouden worden toegelegd zes duizend guldens ééns, mede te betaalen door Holland en Westvriesland, uit hunnen post op den staat van oorlog daar toe geschikt.
Den 17 Junij vertrok hij van Scheveningen, en kwam den 19 in de Rivier van Londen, voor de Hoop, twee mijlen van 's Gravezande; daar hij, overmids het gedaane verbod van eenige Schepen uit Holland (wegens de besmetting der daar toen zijnde pest) te laaten passeeren, tot ’s anderen daags verblijven moest. Incognito aldus te Londen gekomen, had hij ’s avonds ten agt uuren afzonderlijk gehoor bij den Koning, die zijnen persoon en overkomst voor aangenaam verklaarde, met veele minzaame uitdrukkingen, zo omtrent den Staat als omtrent hem zelven; klaagende des niet te min, dat de Nederlandsche Oost- en Westindische Compagniën dagelijks groote moeienis en schade aan.de Engelschen deeden, en d|t op zijne klagten aan de Staaten Generaal deswegens geehe voldoening volgde. De Ambassadeur, zijne Majesteit hier o| naar gelegenheid van tijd en zaaken gediend hebbende, zeide de Koning: laat ons vrienden blijven. Waar op de Ambassadeur met de vereischte hoflijkheden afscheid nam. Des anderen daags had hij een dergelijk gehoor bij den Hertog van JORK: maar den 5 Julij had hij dat in ’t openbaar, bij den Koning; twee dagen daar na bij de regeerende Koningin; en, den volgenden dag, bij de Koningin Moeder, voorts bij den Hertog en Hertogin van JORK.
In de maand December van het Jaar 1665 werd de Ambasfadeur VAN GOGH, door Hunne Hoog Mog. ter gelegenheid der ontstaane vredebreuk met Engeland, te huis geroepen, bij eenen brief aan den Koning van dat Rijk geschreeven, die hen daar op een scherp antwoord toezond. Eindelijk kwam hij, na genomen afscheid van zijne Majesteit te Oxfort, tot Londen aan, en van daar met een Jagt naar Holland, alwaar hij in den Hage, den 11 Januarij van het Jaar 1666, beknoptelijk opening deed van zijne handelingen; roemende voor ’t overige des Konings heuschheid in allen opzigte, doch daar bij voegende, dat de Hertog van JORK nog meest den oorlog in ’t hoofd had, als die gezegd had: men moeis elkander en in Zee nog eens begroeten. Voorts melde de Ambassadeur, dat men in ’t gemeen verlangde naar den oorlog met Frankrijk; dat in Engeland geen gebrek van Zeevaart was; dat de Koophandel daar bloeide, en dat, of nu en dan door de Hollanden een Schip genomen werd, men dat niets agtte; dat het den Engelschen aan geen geld mangelde, enz. Den 26 dier zelfde maand verscheen hij ter Vergadering der Staaten van Zeeland, daar hij aan Hun Ed. Mog. ook een kort berigt zijner verrigtingen gaf, verzoekende te gelijk eenige weinige Gedeputeerden, om eenige geheime zaaken nader te mogen openen, gelijk hij reeds aan Gedeputeerden Hunner Hoog Mog. in den Haag gedaan had.
Waar op hij, zo voor zijn berigt als goeden ijver, vlijt en loflijk beleid, tot ’s Lands dienst in zijne Ambassade aangewend, bedankt zijnde, werden hem, tot het ontvangen der geheime zaaken, toegevoegd, de Heere:n HIBAUT, STAVENISSE, GRUWAART, VEYBERGE, INGELS en REIGERSBERG, met den Raadpensionaris van ’t Land.
Den Heere VAN GOGH, die, geduurende den tijd van zijn Gezantschap aan ’t Hof van Engeland, altijd zijn Ampt als Reekenmeester van Zeeland had blijven behouden, werd nu ook, bij Staatlijke Resolutie, den 20 Augustus van het Jaar 1666, toegelegd het volle tractement, zedert dien tijd tot heden toe verloopen: gelijk hij dan mede altijd zijn aandeel genooten heeft uit de daartoe behoorende Emolumenten (*).
(*) Notul. ter Rekenk. van Zeeland, 1 Aug. 1663, en 8 Maart 1667.
In het Jaar 1657 werd hij Raad van Vlissinge, zijnde de eerste geweest, die, zedert de opregting der Reekenkamer tot dien tijd toe, wegens die Stad Rekenmeester geweest is, en tevens het Raadsampt bekleed heeft. Hij overleed in het Jaar 1669.
Zie D' LA RUE , Staatkundig Zeeland., bl. 45-50.