Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DOMPSELAAR, TOBIAS VAN

betekenis & definitie

een Amsteldammer, wiens leeftijd men afleiden kan uit zijne verrigtingen: eerst uit zijne Beschrijving van het Ontroerde Nederland, door de Wapenen des Konings van Frankrijk, II. Deelen in 4to, en verder uit Zijne Beschrijving der Stad Amsteldam, in één Deel in 4to, gedrukt in het jaar 1666.

De inhoud en verdeeling daarvan toont, dat DOMPSELAAR, met de vervaardiging, zig ongemeen gehaast heeft. Deze zijne Beschrijving bestaat uit zes boeken, waarvan het eerste bevat eene Beschrijving van Oud Amstelland, reeds te vooren zaamgesteld door ARNOLDUS MONTANUS; het tweede, de Historie der Heeren van Amstel, door hem zelven te vooren mede opgesteld, en in klein 12° gedrukt. In het derde word gehandeld, van de Gelegenheid, Opkomst, en verscheide Vergrootingen der Stad, tot op het jaar van 1665, in drie afdeelingen onderscheiden. De eerste, die de Stad vertoont tot op het jaar 1482, is door DOMPSELAAR opgesteld; de tweede, die haare gedaante verder aanwijst, door J. COMMELIN; en de derde, waarin de beschrijving der vergrooting, tot op het gemelde jaar, vervolgd word, wederom door DOMPSELAAR. In het vierde boek vindt men eene beschrijving van de oude en nieuwe gebouwen der Stad, door J. COMMELIN; het vijfde behelst eene beschrijving der Regeeringe, bijna geheel uit DAPPER ontleend, hebbende DOMPSELAAR alleenlijk eenige Keuren en Geleerde Mannen daarbij gevoegd. In het Zesde en laatste Boek word de Historie, die in het Tweede Boek was afgebroken, door hem, grootendeels uit DAPPER en AITZEMA, vervolgd. Doorgaans ontbreekt daaraan nauwkeurigheid, en vooral echte bewijzen, doordien DOMPSELAAR geenen toegang tot de Stadspapieren gehad heeft. Deze beschrijving van DOMPSELAAR is, eenige jaaren daarna, ingevlijd in die van CASPARUS COMMELIN.

< >