Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DAVID, JAN (Vrijbuiter)

betekenis & definitie

een Hollander, en vermaard Vrijbuiter in de zeventiende eeuwe. Naar Jamaika geweeken zijnde, behaalde hij grooten buit op de Spanjaarden, en verrichtte, met negentig man, die hij bij zig had, stoute daaden.

Onder zijne andere bedrijven verdient gemeld te worden, zijne ondemeeming op Grenada, op den oever van het Meir Nicaragua gelegen, daar ten minsten agt honderd gewapende mannen op lagen; ‘t welk hij, echter, bestondt te plonderen, en grooten buit van daar voerde.Zie OEXMEMELIN, Hist. des Indes Occid.

< >