geboren te Amsteldam, alwaar zijne ouders gegoede Burgers waren, werdt, tot vordering zijner studie, buitenslands op de Hooge Schoole gezonden. Dezelve voleindigd hebbende, werd hij Priester, Licentiaat in de beide Rechten en Domheer te Keulen.
Toen de beruchte THEODORUS KOK het land moest ruimen, in 1702, verzorgde DAAMEN hem, te Keulen twee jaaren lang, van kost en andere benoodigdheden, in zijn eigen huis. Daarna werd DAAMEN tot Priester-Kanunnik, en ook tot Deken van de Kerk te Emmerik verheven. In het jaar 1707 werdt hij, op bevel van Paus CLEMENS DEN ELFDEN, tot Algemenen Pauslijken Vicaris der Nederlanden aangesteld, en op het einde van dat jaar tot Aartsbisschop van Adrianopolis, te Keulen, gewijd. Terwijl men, te Keulen, over zijne verheffing vrolijk was, werden de Vaders Jesuiten, op den 18den Februarij, des jaars 1708, voor de Vergadering der Gecommitteerde Staaten van Holland ontboden, en hun aangezegd, dat, indien zij niet bewerkten, dat de vrede (zijnde de twisten tusschen de Roomschgezinden en Jansenisten toen op hun hevigst) onder hen, binnen den tijd van drie maanden, hersteld werd, zij het land zouden moeten ruimen.
Wat DAAMEN aangaat, die zig al te voorbaarig gedroeg, en verzuimd had de Staaten van zijne aanstelling kennis te geeven; dezen werd, nadat hij, van Keulen, den Rhijn was afgezakt naar Emmerik, zig aldaar, onder het luiden der klokken en ’t zingen van het Te Deum, feestlijk hadt doen inhaalen, vandaar in Holland was gekomen, van alle kanten gelukwenschingen ontvangen, en zijn ampt aanvaard hadt, zonder, gelijk wij zeiden, te de Staaten kennen, ’t welk; volgens de Plakaaten, moest vooraf gaan, den 26sten April des jaars 1709, openlijk, bij Plakaat, de exercitie van zijn ampt verboden, op poene van zwaarder straffe. DAAMEN, zijnen misslag te laat bemerkende, vervoegde zig nu en dan tot de Staaten, en bragt verscheidene redenen tot zijne verschooning in; hij deed al wat mogelijk was, om het Plakaat weder ingetrokken te krijgen; doch alles was vruchtloos.
De Vaders Jesuiten, waarvan wij straks meldden, bragten mede alles bij ter betooninge van hunne naarstigheid, om het bevel der Staaten (naamlijk het bewerken van den vrede) te volbrengen; dan ook deze waren, reeds te vooren, den 19den Julij 1708, buitenslands gezonden.
De Roomsche Geestlijkheid even ijverig blijvende, om de wettige Kerkorde en Tucht in stand te houden, die door geen buitenlandschen en onerkenden Kerkvoogd konde gehandhaafd worden, en echter reikhalsde naar den vrede, had, op den 29sten November 1708, WILLEM DAMLOORT, Pastoor in 's Gravenhage en Kanunnik te Utrecht, naar Keulen gezonden. In het volgende jaar, als het gemelde Plakaat der Staaten van Holland afgekondigd was, werd CORNELIS STEENOVE, mede Kanunnik te Utrecht, en Pastoor te Amersfoort, naar Keulen ontboden, door den Heer DE BUSSI. Doch in Stede van den vrede te bewerken, werd de twist nog heviger, door dien sommigen zig beriepen op en dekten onder het Jubelfeest, door Paus CLEMENS DEN ELFDEN uitgeschreven; een gedrag, dat door de Staaten met zulk eene verontwaardiging beschouwd werd, dat dezelven alle uitlandsche Bullen, bij een Plakaat van den 14den December 1708, verboden, en hetzelve bij een nader Plakaat van den 26sten April 1709 bevestigden; ontbiedende, daarenboven, de hoofden der Geestlijkheid voor de Vergadering der Staaten, op den 12den November, en naderhand op den 21sten van die maand; alwaar aan dezelven op het strengst bevolen werd, de zending van alle Wereldsheeren en geordenden, die na den dood van GERARDUS POTKAMP, voorganger van ADAM DAAMEN, waren ingekomen, te onderzoeken, en te beloven de onderhouding van het daarop gemaakte Plakaat, en vooral dat zij, voornaamlijk in zaaken, die de Kerk aangingen, geene gemeenschap met ADAM DAAMEN zouden houden.
Zekere Geestlijke te Leiden, en een ander in ‘t Gooijland, bevonden wordende, hierop geen acht te slaan, werden uitgebannen. De bovengemelden DAALENOORT en STEENOVE, geen accoord met den Pauslijken Nuncius, den Heer DE BUSSI, kunnende treffen, en DAAMEN uit het land gebannen zijnde, en dus geen voordeel, maar wel nadeel van zijn ampt hebbende, verzocht hij aan den Paus ontslag van hetzelve. Vermits dit hem aanhoudende geweigerd werd, deed hij, om landwinning te krijgen, den volgenden brief van afstand, aan de Staaten, overgeeven.
ADAM DAAMEN.
„Ik ondergeschreven verklaar waar te zijn, en betuige onder het openbaar geloof, dat op den 15den Augustus 1709, voor mij ondergeschreven Notaris der pleitzaaken en vonnissen van het Aartsbisschoppelijke Hof te Keulen, en voor de getuigen daartoe bijzonderlijk verzogt, is verscheenen de Hoogwaardigste Heer Adam Daamen, Aartsbisschop van Adrianopolen, Kanonik en Kapittelheer van deze Metropolitaansche kerk enz. En dat hij van het Pauslijk Vicarisschap, het welke hem door onzen allerh. Vader Klemens XI over de Vereenigde Nederlanden was opgedragen, om redenen zijn gemoed bijzonderlijk beweegende, op de allerkrachtigste wijze afstand heeft gedaan. Doch als gemelde Aartsbisschop, hierop van zijne H. een weigerend antwoord had ontvangen, heeft hij, om des te grooter uitwerking van zijn afstand te, bekomen, op den October van het voorn. jaar den Heer Ernst Zigler, tot zijn zaakbezorger aan het Roomsche Hof aangesteld, om zijnen gemelden afstand, op de sterkste en kragtigste wijze aantedringen.”
„Daarenboven getuige ik, dat ik zelf den Brief van gemelden afstand, dewelken door mij opgesteld was, benevens meer andere papieren en geschriften, tot deze zaak behoorende, in den Brief, welke naar Rome moest afgaan, heb ingeslooten, en in de handen van een knecht heb overgegeeven, om aan het gewoonlijke Posthuis besteld te worden; en verders, dat ik twee weigerende antwoorden, het eene van den uitmuntenden Heer en Kardinaal Sacripanti, en het ander van den Secretarie Cavalleris, en verder nog een dergelijk antwoord van den Heer Zigler gezien en geleezen heb. Daarenboven verklaar ik Notaris waar te zijn, dat welgemelde Heer Daamen, om de toestemming zijner Heiligh. op alle mooglijke wijze te bevorderen, op den 11den September des jaars 1710 nog een andere zaakbezorger den Heer Ph. Castellani, aan het R. Hof heeft aangesteld, en dat hij aan denzelven in mijne tegenwoordigheid, die zelfs de schrijver was, nog een wijdloopiger bevel, om zijn ontslaging te bewerken, gezonden heeft, voorziende dezelve met alle magt, om op het allerkrachtigst, zo door zig zelfs, als door de voorspraak van anderen door te drijven.”
„Dat gemelde Hoogwaardigste Heer dergelijke aanhoudingen nog dikwils heeft vernieuwd, en dat hij bijzonderlijk op den 16den November 1710, deze uitdrukkelijke woorden aan zijn Agent voorn. den Heer Castellani heeft geschreeven: Ondertusschen wil ik niet vertrouwen, dat 'er geen hoop van mijne verlossing meer overig is, van het Vicarisschap, aan dat Hof te verwerven: dewijl het mij als een harde zaak voorkomt, noch door geld, noch door mildaadige vereeringen geholpen te kunnen worden. Indien 'er eenig middel, 't welk menschelijker wijze mooglijk is, bedacht kan worden, dat men 't te werk stelle, geef ik mijn woord dat mij grooter dienst, door deze verlossing geschieden zal, als met de begiftiging van het grootste Bisdom.”
„Verders verklaar ik waar te zijn, en ik betuige dat ik gezien en geleezen heb, verscheide antwoorden van gemelden Heer Castellani, met zijn eigen hand geschreeven (welke mij bekend is) waarin hij wijdloopig verklaard, dat hij niets in deze zaak heeft kunnen uitrichten: en in eenen van den 29 November schreef hij: laat de klachten ophouden, waaruit niets goeds te wachten is: het geduld is noodzaaklijk, zo als dit alles kan getoond worden. Zo dat noch de ijver van den Aartsbisschop, noch de naarstigheid zijner Agenten, om het ontslag te bewerken, geenzints in twijffel konnen getrokken worden. Tot ooirkonde van het bovenstaande, heb ik den tegenwoordigen Brief geschreven en ondertekend, en met mij gewoon Signet bekrachtigt.”
Zijnde deze getekend te Keulen, den 11den Maart 1711,
DAMIANUS HERM. NYDEGGEN,
Pausselijke Pro-Notaris.
DAAMEN, bij de Staaten, zo min als bij het Hof van Rome, eenige gunst kunnende verwerven, sleet de rest zijner dagen te Keulen, alwaar hij overleed den 30sten December des jaars zeventien honderd zeventien.