broeders zoon van JUDOCUS CATS, geboren te Gorcum, was Meester in de Kunsten en Licentiaat in de Godgeleerdheid, te Leuven. Eerst was hij Pastoor te Sparwoude. Na meer andere kerklijke waardigheden bekleed te hebben, werd hij, na den dood van LEONARDUS MARCUS, Deken en Vicaris van het Kapittel van Haarlem. Meer dan eens is hij, om zijn uitmuntend charakter, aangezocht om de Bisschoplijke waardigheid te aanvaarden, onder anderen in het jaar 1637; doch LA TORRE daar toe aangesteld zijnde, stond hij over deszelfs wijding. Ook stond hij naderhand op de lijst van hun, welke de Paus tot Wijbisschoppen benoemde.
Zelfs werd hij, in ‘t jaar 1655, door ALEXANDER DEN ZEVENDEN, tot Aarts-Bisschop verkoozen; doch door brieven en hulp van goede vrienden, verschoonde hij zig. In zijne plaats werd Z. DU MEZ aangesteld; deze, vijf jaaren daarna, overleden zijnde, werd CATS andermaal verkoozen, en te Keulen, den negenden September zestien honderd twee-en-zestig, gewijd. Maar de oude man, te zwaar gebukt gaande onder den last, als zijnde hij beter bekwaam een Convent van Maagden te bestieren, als een groote Kerk, is ’er terstond onder bezweeken; kwellende hij zig zodanig, dat hij krankzinnig werd, en te Leuven, den agttienden Mei van het volgende jaar, overleed. Op zijn grafzerk aldaar leest men:
De Doorl, en Hoogw. Heer Balduinus Cats, Aartsb. van Philippen, en Pauss. Vikaris in de Vereenigde Nederlanden, Ob. 18 Maij MDCLXIII.