was, na JOHANNES DEN DERDEN, de XLVI, in den rang der Utrechtsche Bisschoppen; wordende, in de wandeling, genoemd, Proost van Deventer. De twisten, die toen plaats hadden, worden als de oorzaak opgegeeven, waarom hij deze waardigheid, in het eerste jaar na zijne aanstelling, afstond. Vervolgens werd hij tot Bisschop van Vercelle verheven, en kort daarna, in het jaar dertien honderd vijftig, door CLEMENS DEN ZESDEN, Priester-Kardinaal gemaakt.
Te Peruse, in Italiën, heeft hij een Collegie voor Studenten, zo in de God- als Rechtsgeleerdheid, gesticht, en rijklijk begiftigd: onder voorwaarde, dat twee jongelingen, uit het Sticht van Utrecht of van Deventer, aldaar zouden worden aangenomen en onderweezen. Hij is te Rome overleeden, in ‘t jaar dertien honderd agt-en-zestig.Zie Batavia Sacrae, II. Deel, p. 333. enz.