werd, in het jaar vijftien honderd dertien, te Groningen, van zeer deftige ouders geboren, van wien hij, als de langstlevende van elf kinderen, de eenigste erfgenaam was. Na dat hij zig eerst te Keulen, en daarna te Leuven, in de wetenschappen geoefend had, reisde hij naar Frankrijk, en werd, te Orleans, Leeraar in de Rechten.
Bij zijne terugkomst in de Nederlanden, werd hij, door den Keizer, tot Raadsheer in het Hof van Utrecht aangesteld, ter beloninge van de diensten, welke zijn vader den Keizer bewezen had, met de zaaken te Groningen in orde te brengen. CANTHER, zig te Utrecht nedergezet hebbende, besteedde al den tijd, die hem, van zijn ampt, overig was, aan de letterkunde. Naar Groningen gereisd zijnde, om zijne vrienden te bezoeken, viel hij aldaar in eene ziekte, die hem, in het jaar vijftien honderd drie-en-vijftig, oud veertig jaaren, ten grave deed daalen, nalaatende twee zoonen.