Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CANIS, Mr. JACOB

betekenis & definitie

was geboren te Nijmegen, van DIRK CANIS en WENDEL VISSER. ’s Mans overgrootvader was voortgekomen uit het adelijke geslacht van Doornik, en had den bijnaam, op den Hond, naar een zekere streek lands, niet verre van Doornik, waarop hij woonachtig was, aangenomen. Zijns vaders geslachtnaam afgeleid hebbende, brak hij het wapen, zijnde blaauwe kerkglazen op een rood veld, met een zwarten loopenden hond, op een goud veld, waarboven een gouden Baer gesteld was; behoudende alleenlijk de kerkglazen.

De grootvader en vader van CANIS waren, te Nijmegen, mannen van aanzien, en leden der Regeeringe; getrouwe voorstanders van de rechten en privilegiën der Stad; altoos waakzaam tegen de steeds toeneemende magt der Hertogen, en, uit dien hoofde, geacht bij de Burgers. CANIS, zijne studiën volbragt hebbende, werd, te Orleans, Doctor in de Rechten, alwaar hij zig zo groot een naam maakte, dat hij tot Gouverneur van den jongen Hertog VAN LOTHARINGEN aangesteld werd; welken post hij, geduurende vijf jaaren, met eer, bekleedde. In zijne geboortestad te rug gekeerd zijnde, werd hij Meester van ‘t St. Nicolaas Gild, en kort daarna Burgemeester. Zeer sterk ijverde hij tegen Hertog KAREL VAN GELDER; en ‘t werd, grootlijks, aan zijn toedoen, gelijk ook aan dat van zijnen broeder OTTO (Meester van ‘t St. Nicolaas Gild, getrouwd aan de Wed. van EGBERT BIESMAN) benevens den Schepen JAN SCHENK, toegeschreven, dat de Steden weigerden, zig te houden aan het verbond, dat de Hertog met Frankrijk gemaakt had; voorts zig versterkten, en ronduit aan den Hertog schreeven, dat zij, zo wel als eertijds hunne voorouderen, niet zouden weigeren, zelfs hun leven en goederen voor hem op te zetten; zie SLICHTENHORST, XI. Boek, p. 418. Waarbij nog kwam, de verbintenis met eenen uitheemschen Koning, bij welke het Vorstendom, en deszelfs gevolg, aan de Fransche kroon eigen gemaakt was; ‘t geen hen zeer tegen stond, en deed zeggen, dat zij liever als Gelderschen wilden leven en sterven, dan dat verbond onderschrijven; bereid zijnde, de reden van deze weigering, en het nederwerpen der bolwerken, door den Vorst in de Steden gelegd, bij alle Vorsten en Volken, goed te maaken en te verdedigen.

Ook werd CANIS voor de voornaamste oorzaak gehouden, dat het verdrag, gemaakt met Hertog WILLEM VAN CLEEF, doorgedrongen en hij daarna gehuldigd werd; om welke reden ook de woorden van den stervenden Hertog KAREL VAN GELDER waren: Canis, Canis, du looser hond, du hebst mi gebissen. Wegens de Stad Nijmegen, stond hij bij de overgifte van het Hertogdom aan KAREL DEN VIJFDEN; bij welken Vorst hij zeer in gunste was, en door wien hij, tot zijnen dood, die voorviel in het jaar vijftien honderd drie-en-vijitig, in de voornaamste zaaken gebruikt werd.

Hij is tweemaal gehuwd geweest: eerst met GELLEKE VAN HOUWEGEN, wier moeder was HILLEKE ROUKENS; en voor de tweede reize, met WENDEL VAN BERG, wier moeder was GRIETJE ZELLER. Uit het eerste huwelijk werden geboren PETER CANIS, en vier dochters, ééne van welken het geestlijke gewaat aannam, en de andere, aan de Raadsvrienden VAN TRIEST, UWENS en RIJSWIJK, uitgetrouwd zijn. Uit het tweede huwelijk had hij drie zoonen, waarvan ’er twee in de Orde der Jesuiten zijn gegaan, en één in Duitschland getrouwd is, en ééne dochter, die gehuwd is geweest aan NICOLAAS VAN VALKENBURG, te Haarlem.

Volgens medegedeelde berichten, opgemaakt uit particuliere familie aantekeningen.

< >