Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BORSSELE (Stad)

betekenis & definitie

weleer een voornaame Stad op het Eiland van dien naam, welke, met den watervloed, op den 2den November des jaars 1532, door de golven ingeslokt werd. REIGERSBERGEN, die in dien tijd leefde, schreef ’er dit van: „In Borsselen overvloeiden ook de zes Dorpen, die ’s jaars te vooren, bevarst- en bedijkt geworden waren, en is zedert (Godt betere’t) als Zuid-Beveland, in de oostwateringe blijven drijvende.”

En wederom: „In het jaar 1530 innundeerden de zes parochiën van de oudste Polders van Borsselen, welk land hier voormaals een van de oudste en meeste Eilanden in Zeeland geweest heeft, en bedijkt was, aan Zuid-Beveland, als: Monster, St. Catharinen, Oostkerke, Westkerke, Wolphaartsdijk en den Devik, waarin hier voormaals de Heeren van Borssele hun gewoon verblijf gehad hebben: maar in het jaar 1531, in den zomer, werden ze weder bedijkt, die in 1532 weder geinundeerd zijn geworden, en zijn nog drijvende,” naamlijk 1550, toen hij zijn Chronijk van Zeeland schreef.

< >