Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BORSSELE, Jonker Jan

betekenis & definitie

Vrijheer van, een der zoonen van de Hoog Edelen Heere ADRIAAN VAN BORSSELE EN TER HOOGE. Na dat, in het jaar 1747, aan wijlen Zijne Hoogheid den Prinse van Oranje, WILLEM DEN VIERDEN, het Stadhouderschap opgedragen was, werd hem, in de Provintie Zeeland, het recht van eersten Edele, op de gebruikelijke voorwaarde, mede opgedragen, doch onder dit beding, dat ’s Prinsen persoon als Eerste Edele zou verbeeld worden, door persoonen, den Staaten aangenaam, in Zeeland geboren en behoorelijk gegoed, van den waren Hervormden Godsdienst en geene Krijgsampten bekleedende.

Aan deze voorwaarde werd eerlang door gemelden Heere Prinse voldaan, verkiezende den persoon, van wien wij hier gewag maaken, en waarin alle de gemelde hoedanigheden, in den volsten zin, gevonden werden. In het volgende jaar werd deze Eerste Edele van Zeeland, van wegen de Algemeene Staaten, afgevaardigd, als Minister tot de aanstaande vredehandeling te Aaken; welke handeling Zijn Hoog Edele dan ook tot stand hielp brengen. Zijne Gemalinne was de hoog Wel Geborene Vrouw ANNA MARGARETHA ELISABETH CONINCK, Vrouwe van Ruthem van de Lemhove, van St. Pieterdamme, enz. Die den lof, welken zijne Excellentie verdient, begeert te kennen,

Zie de reedsgemelde redenvoering van den Heere W. TE WATER, en verder over dit geslachte den zelfden Schrijver, benevens REIGERSBERG, GOUDHOUVE, VAN LEEUWEN, BOXHORN, SMALLEGANGE, Vaderl. Historie, en meer anderen.

< >