eene uitmuntende Heerlijkheid in Zuid-Beveland, aan den westkant, zijnde weleer een erfgoed van het geslacht van dien naam, dat in de Jaarboeken, en bijzonderlijk in die van Zeeland, zeer beroemd is. Het is als nog onzeker, of dit aloud en hoogadelijk geslacht der Heeren van Borsele den naam aan die Heerlijkheid of Baronie gegeeven, of daarvan ontvangen hebbe, schoon het laatste als ’t waarschijnelijkste voorkomt, aangezien men geene bewijzen vindt, dat het geslacht van LEUPOLD VAN SWABEN, die als de eerste Heer VAN BURSELE bekend staat, ooit dien naam gevoerd heeft.
Integendeel vindt men gemeld, dat DIRK DE EERSTE, als Graaf van Holland en Zeeland, tot vergelding van de goede diensten, aan LEUPOLD, Franken Soone, heeft gegeeven het land van Borssele, waaronder waarschijnelijk begreepen is het geheele Eiland Zuid-Beveland, en dat dus ook de eerste Heeren VAN BORSSELE tevens Heeren van Zuid-Beveland, en van deszelfs Hoofdstad ter Goes geweest zijn.
De vermaarde DOUZA, die het geslacht van van Borssele DOORLUCHTIG noemt, en zegt, dat het naast den Graaf de eerste Plaats bekleedde, en door adel en rijkdom aanzienlijk was, heeft, op de valsche loftuitingen van sommige Chronijkschrijveren, die de gemelde LEUPOLD, wiens voorouderen men meent dat onder de Sueven een Vorstlijken rang bekleed hebben, en voor één van de Helden der Fabeleeuwe wilde doen doorgaan, volgens zijne gewoone wijze van schrijven, eenige aanmerkingen gemaakt, en heeft willen aantoonen, dat de afkomst van de Heeren VAN BORSSELE, van dien LEUPOLD, niet dan voor een harssenschim zou te houden zijn; om reden, dat, volgens zijn voorgeeven, de geslachtlijst zo gebrekkig zou zijn, dat tusschen den stamvader LEUPOLD, en zijnen opvolger, omtrent vier eeuwen zouden verloopen zijn.
Dan, schoon dit zo ware, en men de nette volgorde der Heeren VAN BORSSELE, zedert den stamvader LEUPOLD, of om bepaalder te spreeken, van de Negende tot de Twaalfde Eeuwe, uit geene echte stukken bewijzen konde, zou daaruit dan moeten volgen dat het verhaal onwaarachtig is? Of dient men daarbij in aanmerkinge te neemen, dat de ongelukkige overstroomingen van het land van Borssele, reeds van den jaare 1200 af, alles, wat den oudsten tak van VAN BORSSELE meest betrof, verduisterd en vernield hebben? Te meer, daar ’er nog ontegenzeggelijke bewijzen voor handen zijn, waardoor die afkomst gewettigd wordt. (Dit is eene aanmerking, ontleend uit de Redenvoering van den Geleerden J. W. TE WATER, ter eere, en over de verdiensten des doorluchtigen geslachts van VAN BORSSELE, mij gunstig ter hand gesteld door den Wel Ed. J. DE JONGE, Raadsheer te Zierikzee, enz. enz).
Door deze gifte dan, die men meent, dat in of kort na het jaar 868 geschied zij (’t geen mijne gedachten van de aanstellinge des eersten Graafs, Ao. 863, bevestigt), is de Baronnie van Borssele aan het geslacht, dat dien naam als nog voert, gekomen, doch daar aan niet gebleeven. Want bij de verbeurdverklaaring der goederen van Heere FLORIS VAN BORSSELE, ter zaake zijner onderneeminge, om den dood van zijnen Heer Vader, WOLFAERT VAN BORSSELE, in den jaare 1298, te Delft vermoord, te wreeken, is, bij gifte van Graaf JAN VAN HOLLAND, op Dingsdagna St. Matthijsdag, 1305, binnen Dordrecht, aan zijnen broeder Heer JAN VAN HENEGOUWEN, Heer van Beaumont, in ’s broeders deeling gegeeven, al het goed, dat aan FLORIS VAN BORSSELE plagt te behooren, vóór dat hij het land verliet, het welk den Graaf bij vonnisse toegeweezen was.
Van gemelden Heere VAN BEAUMONT, die hetzelve, met Zuid-Beveland en de Stad Goes, als een kwaad Leen bezat, is het, bij versterf zonder manlijk ooir, weder in den Graaflijken boezem gekeerd, en daarin gebleeven tot in het jaar 1417, wanneer Vrouw JACOBA FILIPS VAN BORSSELE daarmede beleende. Deze, 1431 overleden zijnde, is het weder tot Vrouw JACOBA gekeerd, die ’er, den 15den Julij van dat jaar, weder mede beleende BOUDEWIJN en FLORIS VAN BORSSELE.
Sedert dien tijd vindt men niets zekers, dan dat FRANK VAN BORSSELE, Graaf van Oostervant, Borssele bezeten heeft, en, in 1452, voor vierduizend vijfhonderd Klinkaarts, van Hertog FILIPS VAN BOURGONDIEN Octroi verkreeg, om bij testament te mogen beschikken over de Heerlijkheid van Borssele, mids dat zijn opvolger het wederom als een verstervelijk Zeeuwsch Leen zou moeten ontvangen; zonder welke voorwaarde, vermits gemelde Heer FRANK geene kinderen had, het weder aan den Graaf had moeten komen. FRANK vermaakte, uit krachte van dat Octroi, BORSSELE aan JASPER VAN KUILENBORG, die de zoon zijner zuster was; welke erfmaaking, door Hertog FILIPS, op den 20sten Mei 1472, werd goedgekeurd. Sedert dien tijd is de Baronnie van Borssele, met Vrouwe ISEBEAU VAN KUILENBORG, bij concessie van den 10den Julij 1501, gekomen aan het huis van Luxemburg, en daaruit, bij gebrek van kinderen, uit krachte van ‘t Octroi van Keizer KAREL, van 18 Julij 1553, bij testament aan het huis van Lalain, en daarin, aan FILIPS VAN LALAIN, Graave van Hoogstraaten, op voorwaarde dat, volgens de Keure van Zeeland, de Heerlijkheid bij hem, als een verstervelijk Leen, weder te leen zou ontvangen worden.
Den 7den Januarij 1555 werd, ingevolge van dien, ANTHONIE VAN LALAIN daar mede verlijd, in wiens geslachte het gebleeven is tot in het jaar 1616, wanneer ANTHONIE VAN LALAIN, zoon van CHARLES, dezelve aan de Stad Goes verkocht; door welke het, op den 8sten Maart 1750, weder verkocht is aan zijne Excellentie Jonkheer JAN VAN BOSSSE; (van wien hierna zal gesprooken worden), door welke koop de Baronnie van Borsselen dan weder gekeerd is in den boezem van derzelver aloude bezitteren.
Na de laatste overstrooming, in het jaar 1532, is deze Heerlijkheid door de zee overdekt gebleeven, tot in het jaar 1616, wanneer dezelve, zo als wij gezegd hebben, door koop de eigendom der Stad Goes was geworden, (betaalende aan Prins MAURITS; voor afstand van zijnen eisch en recht, dat hij op de Heerlijkheid meende te hebben, voor ééns de somma van twee-ën-dertig duizend guldens, die dezelve weder deed bedijken.
In het jaar 1747 telde men ’er honderd en drie huizen, wordende de grootste bevonden te zijn, met de Vroonen, 2896 Gemeten en 289 Hoeden schotbaar land. Zij heeft ook haare Leenmannen, waardoor de Tienden, onder dezelven geleegen, verkocht zijnde, moeten geleverd worden.
De Waterstaat van de Heerlijkheid Borssele wordt bestuurd door den Dijkgraaf, en drie Gezwoorenen, waarover twee Heeren tot Opperdirecteuren gesteld zijn. De waterpenningen bedraagen tegenwoordig twaalf schellingen, en zijn ’er doorgaans zwaar, wegens de menigvuldige grondbraaken en vallen, om welke te verminderen men reeds verscheidene groote afsnijdingen en inlagen in dezen Polder gemaakt heeft.