Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOREEL, Adam

betekenis & definitie

geboortig uit Zeeland, was een geleerd man, en in de Hebreeuwsche taale grondig ervaaren. Hij verviel tot de Sociniaansche gevoelens, en heeft geschreeven een boek, ten tijtel voerende Ad Legem & Testimonium, door de vermaarde Hoogleeraars HOORNBEEK, MARESIUS en meer anderen beantwoord.

Hij heeft ook in ’t Nederduitsch geschreven Gulden Schakel des Christendoms; nog een Verhandeling van den Broederlijken Godsdienst, en is in den jaare 1666 gestorven. STOUP schrijft, in zijn boek, getijteld de la Religion des Hollandois, dat A. BOREEL verscheidene aanhangers had, die men Borelisten noemde; dat deze menschen zig bevlijtigden, om een grondige kennis te bekomen van de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche taalen; dat zij, in veele stukken, de leer van MENNO SIMMONS volgden, schoon zij de vergadering der Mennoniten nooit bijwoonden; dat zij een streng leven leidden, besteedende een gedeelte hunner goederen in aalmoesen, en zijnde daar benevens naarstig in het oefenen van andere Christelijke deugden; doch dat zij een afkeer hadden van de openbaare vergaderingen, ’t gebruik der Sacramenten, en alle andere uitterlijke Godsdienstpleegingen, onder voorgeeven, dat alle de Christelijke kerken, zedert den dood der Apostelen en hunne nazaaten, waren ontaart van de zuivere leere, doordien het onfeilbaare woord Gods bedorven werd door Leeraars, die niet onfeilbaar zijn, en die nogthans hunne Belijdenissen, Catechismussen, Kerkdienst en Predicatiën doen doorgaan voor het geen ze niet zijn.

Zie ARNOLD, Kirch-und Ketzer-Historie, p. 3, I. 17, c. 13, p. 3, c. 6. SANDIUS in Bibl. Antitrinit. WITTE, Diar. STOUP, de la Religion de Hollandois.

< >