Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOR, Pieter Christiaanszoon

betekenis & definitie

naast AITZEMA de onmisbaarste en getrouwste der Nederlandsche Historieschrijveren, is geboren te Utrecht, 1559; een jaar, in de Nederlandsche Geschiedenissen bekend, door 't besluit tot het invoeren der nieuwe Bisschoppen en Inquisitie, bron van alle beroerten, door hem, in 't Werk, waarvan hierna zal gesproken worden, beschreven. Deze beroemde Historieschrijver was afkomstig uit het edel en achtbaar geslacht der BORREN.

Zijn vader was CHRTSTIAAN BOR, Apothecar te Utrecht. Zijne jeugd in zijn vaderstad versleten hebbende, heeft hij zijnen verderen tijd doorgebragt te Haarlem, in den Hage, te Rijswijk en in de Beverwijk. In de taalen was hij weinig geoefend; dan dit gebrek heeft hij, door andere middelen, rijkelijk geboet. Van jongs af heerschte in hem eene onlesbaare lust tot de kennisse der Historiën; en zijne naarstigheid, om de waarheid daarvan na te spooren, was bijna ongeloovelijk. Inzonderheid viel hij op die der Nederlanden, en gebruikte zijne pen tot het beschrijven van den Oorsprong der Nederlandsche Beroertens, Oorlogen en Burgerlijke Oneenigheden, ter verzamelinge van welke stoffe hij veele jaaren besteed heeft. Mannen van naam en aanzien zijn hem daartoe behulpzaam geweest.

In den jaare 1595, het zes-en-dertigste zijns ouderdoms, gaf hij de drie eerste boeken zijner Historie, en in ’t jaar 1601, de drie volgenden in ’t licht. De Staaten en Magistraat van Utrecht, aan wien hij de laatsten had opgedragen, toonden straks dat hun zijne waarheidliefde en onpartijdigheid zeer aangenaam was, door hem niet alleen tot het vervolgen daarvan aantemoedigen, maar ook anderen tot het toebrengen van de nodigde stukken te verzoeken, en dat wel bij Acte van den 24den Februarij 1603.

Na dat onze BOR zig, in ’t jaar 1613, met de edele Jonkvrouwe MARIA BOOT in den echt begeven had, verkreeg hij, 1615, als Historieschrijver van de Staaten van Holland en Westfriesland, last om met het schrijven zijner Historie voorttegaan, op eene jaarwedde van 600 ponden van 40 gr. Daarop heeft hij de zes eerste boeken niet alleen overgezien en vermeerderd, maar ook vervolgd tot op 1584, en alles begreepen in twee deelen of agttien boeken, die hij, 1621, door den druk gemeen maakte; het III. Deel, behelzende het 19, 20, 21 en 22ste Boek; en derde Deels II. Stuk, het 23-27ste Boek, werd uitgegeven 1622. Het IV. Deel, inhoudende ’t 28-32 Boek, 1630. En eindelijk het Vijfde Deel of Zesde Stuk, met het 33, 34, 35, 36 en 37ste Boek, in den jaare 1634.

In deze Boekdeelen had men het verhaal van vijf-en-veertig jaaren, beginnende met 1555, en eindigende met 1600. Men vindt daarin een toneel van wisselvalligheden, en een spiegel van goed en kwaad; een school der burgerlijke wijsheid, en een onbedriegelijken tijdwijzer der waarheid; doordien waarheid zijne pen bestierde, en zijne onpartijdigheid hem vriend noch vijand deed kennen, zo min in het Staatkundige als in het Kerklijke. Geen wonder dan, dat dit, gepaard bij zijne nette en naauwkeurige beschrijving, dit werk een aanzienlijke waarde gaf bij ’t publiek; want ook de verstandigste mannen ’er niet dan met lof van melden. Doch die lof was zijn eenigste vergelding niet; neen, zijn arbeid werd erkend door grooter begunstiging.

Het Rentmeesterschap van Noord-Holland werd aan hem, die weleer ’t Notarisschap bediende, geschonken door de Heeren Staaten van Holland. Kon het dan ook wel anders zijn, of dit Werk moest niet alleenlijk gretig gezocht, maar ook spoedig uitverkocht zijn? Dit was oorzaak, dat van dit Werk een veel schooner druk in ’t licht gekomen is, Ao, 1679, versierd met een aantal prenten en portraiten, in IV Deelen, vermeerderd met veele bijvoegzelen en verbeteringen, en breedvoerige Registers voorzien, door den Heer POOT.

De verdeeling dezer vier Stukken is als volgt:

Het eerste Stuk bevat de boeken van ’t eerste deel, met nog drie boeken van het tweede, als 10, 11 en 12, en eindigt met den dood van Don JAN VAN OOSTENRIJK, voorgevallen in den jaare 1578. ’t Tweede behelst dezes overige, als van ’t 13-22ste Boek; en eindigt met het midden der Leicestersche Oneenigheden. ’t Derde bevat de vijf boeken van ’t Derde Deel, Tweede Stuk, (van ’t 23-27), als ook vier boeken van ’t Vierde Deel, van 28-31, en eindigt met het jaar 1595. Het Vierde Deel begrijpt ’t 32ste boek, en de vijf boeken van ’t Vijfde Deel of Zesde Stuk van den ouden druk, het 33, 34, 35, 36 en 37ste boek, en wordt beslooten met het jaar 1600, zijnde voorzien van een menigte authentike stukken.

Behalven dit groote werk zijner Nederlandsche Historiën, heeft hij nog in ’t licht gegeeven de Beschrijving van 's Hertogenbosch, en deszelfs belegering; ook ‘t Inneemen van Wesel, en andere zaaken, in den jaare 1629 voorgevallen; en in het jaar 1632, het vervolg of Zesde Deel van de Chronijk van Carion, ’t welk tot eene Historie verstrekt van ’t geen 1576-1619 in de wereld is voorgevallen. Dit was geen van de minste blijken zijner naarstigheid en onpartijdigheid, in den ouderdom van drieënzeventig jaaren.

De laatste tijd zijns levens werd door hem besteed aan ’t uitgeeven van ’t zesde of laatste Stuk zijner Historiën, in ’t jaar 1634; eindigende, met dezen arbeid, ook zijn leven, te Haarlem, in ’t jaar 1635, in het zes-en-zeventigste jaar zijns ouderdoms. Hoedanig zijne uiterlijke gedaante was, toont ons het afbeeldzel, door MATHAM, naar de Schilderij, van F. HALS, in 't koper gebragt; als ook een ander door VAN ZIJLVELT.

< >