ook wel Bungha, Boyngha, Boenga en Buma genaamd, was een Friesch Edelman, en Grietman van Westdongeradeel, sedert het jaar 1560, na gedaanen afstand van TAKE RINGA, en na gewilligen afstand wederom opgevolgd door REINIER FRITZEMA of FRITTEMA (1567). BONGA was, door zijn huwelijk met SIJTSKE AIJLVA (die, na zijnen dood, hertrouwde met DOEKE AIJSMA), verbonden aan het geslachte der Aijlva’s, en vier andere voorstanders der vrijheid.
Hij hield zijn verblijf te Holwert op Bonga State, en ondertekende, na het verdrag met de Landvoogdesse, het verbond der Edelen. Twee jaaren daarna werd hij hierom door den Hertog VAN ALBA te Antwerpen gedaagd; doch alzo hij niet verscheen, schreef de Hertog daarop het Banvonnis tegen hem uit, dat ook in Friesland openlijk werd afgekondigd. Dan, het was ’er zo verre van daan, dat hem de moed daardoor zou ontzonken hebben, om de zaak van Godsdienst en Vrijheid voortestaan, dat hij één van de eersten was, die tot derzelver verdeediging de wapenen in Friesland bragt; waardoor hij, bij zijne landgenooten, een onsterfelijken roem behaalde. Zo lang BONGA Grietman was, stond hij niet bekend als behoorende tot de verbondene Edelen. Doch toen Graaf LODEWIJK VAN NASSAU (1558) met een leger in Groningerland kwam, voegde hij zig openlijk bij hem, en werd Hopman van een Vaandel voetknechten, meest allen Friesen, die de zijde van NASSAU aankleefden, en die hij op zijne kosten onderhield. Bij den slag van Jemminge ontkwam hij naauwlijks met de vlucht het gevaar, achterlaatende zijne wapenen en goederen. Niettegenstaande dezen tegenspoed bleef hij, echter, standvastig; en ziende dat het te land niet gelukte, bezogt hij het te water, rustte eenige schepen uit, kreeg grooten toeloop van volk, en werd daarmede de eerste Vrijbuiter, die de schepen en goederen der Spaanschgezinden op de Friesche kusten benaderde.
Doch ook dit zijn bedrijf, hoewel nadeelig voor den vijand, was echter niet genoeg ter verkrijginge van de vrijheid. Nadat den Briel en Enkhuizen zig voor ORANJE verklaard hadden, verdubbelde hij zijne pogingen. Hij wierf krijgsvolk, dat te Emden ’t scheep ging, met oogmerk om Dokkum te bemagtigen. Deze aanslag mislukkende, was hij genoodzaakt zijne schepen te verlaaten, en met de zijnen over land de vlucht te neemen, wordende door de Spanjaards vervolgd. Hij kwam behouden te Enkhuizen, en stak van daar weder over naar Friesland. Op den 19den Augustus 1572 nam hij Sneek in, waartoe hem door HETTINGA en GABBEMA bekwaame gelegenheid verschaft was. Hij werd ’er met alle eeretekenen ingehaald, en veele voornaame Edelen voegden zig bij hem. Hier door had hij vasten voet in Friesland, bemagtigde daarna Bolswaard, en leide dus den grond tot het aanneemen der Unie van Utrecht door die van Friesland.
In het jaar 1579 begaf BONGA zig weder naar Sneek en Bolswaard, om die beide Steden, op last van den Graave van RENNENBERG, met eenig volk te bezetten. Schoon RENNENBERG ontrouw werd, BONGA bleef als een eerlijk Edelman standvastig. De Staaten betrouwden hem ook de bezetting en bewaaring van Leeuwaarden. Van daar begaf hij zig naar Harlingen, met oogmerk om den Rennenbergschen het Blokhuis te ontweldigen. In plaatse van geweld, bediende hij zig van een krijgslist, waarmede hij zijn doel bereikte. RENNENBERG (1580) den Schans Opslag belegerd hebbende, werd BONGA met mondbehoeften voor de belegerden derwaards gezonden; doch hier kwam hij te laat, vermits het verdrag van overgave reeds gemaakt was.
Dewijl wij na deze zijne verrichting niets meer van hem gemeld vinden, is het waarschijnelijk, dat hij in dit jaar zal overleeden zijn, nalatende den roem, dat hij van zijn vaderland en deszelfs vrijheid een getrouw voorstander geweest en als zodanig ook gestorven was.
Zie WINSEMIUS, Chronijk. Sententien van Alba, en uit die TE WATER, Verbond der Edelen, II. Stuk, p, 255-263.