Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BETTEWAARDEN

betekenis & definitie

een Polder in Duiveland, ten Westen en Noorden van Alteklein, als ook Noordwaards van het Gouwe Veer en Zelke Poldertje gelegen. Deeze Polder werd, in het Jaar 1614, bedijkt uit een Schorre, genaamd de ruige Plaat, waarvan de tweede, reeds vóór de bedijking, in een eeuwige Erfcijns, bij de Staaten van Zeeland, uitgegeeven waren, aan de regeering van Zierikzee, ten behoeve der Stad, voor een cijns van negen Guldens, zo lang dezelve met de Zee gemeen bleef leggen, doch bedijkt wordende, voor twintig guldens.

De naam van Bettewaarder schijnt, echter, langen tijd vóór de bedijking, aan de Schorre eigen geweest te zijn: want MELIS STOKE noemt dezelve reeds op het Jaar 1303. Derzelver grootte is 543 gemeten en 143 roeden Lands, behoorende geheel onder het rechtsgebied van Vierbannen.



Zie Staat van Zeeland, II. Deel, p. 533 en 534.

< >