Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BALTHAZAR GERARDSZ

betekenis & definitie

eigenlijk genaamd FRANÇOIS GUION, geboortig te Villa Franc, in Bourgondie, heeft, door de verfoeielijkste euveldaad en schendaad, den moord naamlijk, gepleegd aan den Prins van Oranje, WILLEM DEN EERSTEN, zijnen naam vereeuwigd. Het schelmstuk kan best gekend worden, uit den inhoud zijner Sententie, luidende als volgt:

„Alzo Balthazar Gerards, geboren van Villa Franc, in het Graafschap Bourgondien, onder het gebied van den Koning van Spanje, tegenwoordig gevangen, bekend heeft, dat hij voorgenomen had, om te brengen, den Persoon van den Doorluchtigen Hooggeboren Vorst en Heere, den Prinse van Oranje, Graave van Nassau; dat hij omtrent twee jaaren geleden zig begeeven had, uit het land van Bourgondien in dat van Luxemburg, alwaar hij zig gesteld had, in dienst van den Secretaris des Graave van Mansfelt, Gouverneur van Luxemburg, voornt. en aldaar afgedrukt heeft zeker groot getal van des gemelden Graave geheime Zegelen, en hebbende aldaar ook geleerd, namaaken des Graave gewoone ondertekening, om met behulp van dien, ingang te krijgen, in het Hof van den Prins van Oranje; welk voorneemen hij in Maart laatstleden heeft bekend gemaakt, bij geschriften aan den Prinse van Parma, binnen de stad Doornik, dewelke door zijnen Raadsheer Christoffel d’Assonville daar toe gecommitteert, met hem gevangen, daar op in onderhandeling getreeden zijnde, hem gevangenen, als toen gezegt heeft, dat indien hij zijn voorneemen wist te volbrengen, en den Ban of Postscriptie van den Koning van Spanje tegen den Persoon, van de Prins van Oranje uitgegeeven, ter Executie te brengen, dat den Koning hem zoude voldoen, het geen de sententie inhield, onder meer andere pointen de somma van vijfen twintig duizend ducaten, daar bij belooft, en dat hij gevangene met gezegde Assonville, raad genomen hebbende, op de uitvoering ven het voorschreeven feit, met hem besloten heeft, dat hij gevangenen hem herwaards over zoude begeeven, in het Hof van den Prins, hem noemende François Guion, een Zoon van Pieter Guion, eertijds burger van Bezançon, die voorheen om de Religie zoude zijn omgebracht, met Confiscatie van alle zijne goederen.

„En dat hij gevangenen onder voorwendzel, dat hij van jongs af aan de Religie zoude zijn toegedaan, en daar om zijn goed en vrienden verlooren hebben, met al zulke vervalste naamen, en afdrukzels der gemelde zegelen en nagemaakte ondertekeningen van den Graave van Mansfelt, toegang in het Hof van den Prins, zoude maaken te krijgen, volgens welk wel overlegt besluit hij gevangenen alhier in het Hof van den Heere Prinse voornoemt gekomen is, en zijnen naam vervalscht, hem genoemd heeft, François Guion; dat hij in het Hof gekomen zijnde, hem vervorderd heeft, op den negende deezer maant (Julij) te koopen twee Pistoolen of korte Sinkroers, en op den 10 deezer op den noen verspiet hebbende in het Hof, dat de voornoemde Heere Prinse van Oranje in het Salet ter Tafel gezeten was, hij gevangen gegaan is in zijn Logement, en die twee Sinkroers geladen hebbende, het eene met drie, en het andere met twee looden of ballen, weder in het Hof is gegaan, hebbende de twee roers hangende aan zijn riem op zijn slinker schouder onder zijnen mantel, latende de mantel van zijn rechter schouder nederhangen, op dat hij niet zoude schijnen, iet daar onder te hebben, en dat hij de Heere Prinse komende van de Tafel, en uit het Salet gaande, om de trappen op te gaan naar zijnen kamer, het eene Sinkroer of Pistool geladen met drie looden op den Prins afgeschoten heeft, van welke schoot, de voorn. Prins, (tot groot leedwezen van alle Patriotten) gestorven is, welk wezende een valsch verraderlijk feit, bedreven aan zodanig Personaadje als den Doorluchtige Heere Prinse was, en een Vorst van hooger Memorie geweest is, niet en behoord ongestraft te blijven: maar ten Exempel van anderen behoord gestraft te worden.”

„So is ’t dat mijn Heeren, de gecommitteerden van den Hooge en Provintiaale Raaden, ter examinatie en Judicatuure van de voorschrevene gevangenen, en al het geene in deeze te considereeren stond, den voorn. Balthazar Geerards gevangen gecondemneert hebben, en Condemneeren bij deezen, gesteld te worden op het Schavot alhier voor het stadhuis opgeregt, omme aldaar eerst zijn rechterhand, daar hij het voorschreven verradisch moorddadig feit mede bedreeven heeft, met gloeijende toesluitende ijzer geschroeit en afgebrand te worden, en dat daarna met gloeijende tangen tot ses reifen en op verscheidene plaatsen, so aan armen als beenen en het geen daar sijn lichaam met vleesch bedekt is, het vleesch sal uitgekneepen en afgebrand worden, en dat hij daarna levendig aan vier kwartieren gehouwen sal worden, beginnende van onderen, en ten laatsten hem de buik open gesneden sal worden, ende sijn hart uitgenomen, en in sijn aangezicht geworpen, en daarna sijn hoofd sal worden afgehouwen: En dat zijn vier kwartieren op de bolwerken, van de Haagpoort, Oostpoort, Ketel- en Waterstootsche Poorten deezer stad sullen uitgehangen, en sijn hoofd op den Schooltoren achter het Logement van de Prins op een staak gesteld zal worden.”

„Verklaarende alle sijne goederen geconfisqueert ten profijte van den Heere, aldus geprononcieert op het Stadhuis der stad Delft, den XIVden dag van Julij, Ao. 1534. en was ondertekent,

A. VAN DER MEER.”

Daags vóór de strafoeffening, werd aan den Moordenaar de inhoud van het bovenstaande vonnis bekend gemaakt, en hem bevolen, zig te bereiden, om het zelve op den volgenden dag te ondergaan. Op het eerste aanhooren was hij zeer verbaasd, vervloekende zig zelven, en de uuren, waarin hij zig allereerst aan de Praktijk had overgegeeven; wenschende liever een arm ambachtsman geweest te zijn. Doch zig naderhand de belofte, aan hem gedaan, van de kroon des eeuwigen levens voor dien moord te zullen ontvangen, indachtig maakende, troostte hij zig de gemelde straf te moeten ondergaan.

Wij zouden de omstandigheden, die hier bij plaats hadden, veel omstandiger kunnen melden, doch verkiezen die te spaaren, tot dat wij aan het Art. WILLEM DEN I zullen gekomen zijn. Ook zullen wij ons niet inlaaten, met aantewijzen, hoe veele Roomschgezinden van dien tijd, het moorddaadig feit van GEERARDSZ als een Heldendaad geroemd, en hem daarom als een Heilige verheeven hebben; waarover de hedendaagschen en beterdenkenden van die Kerkgemeente zig zelve schaamen. Alleenlijk zullen zij ons, gelijk wij hoopen, ten goede houden, dat wij ’t geen W. ESTIUS, in zijn Waarachtige Historie van de Martelaers van Gorcum, bl. 338, van hem gezegd heeft, met de eigen woorden hier bijvoegen.

„Een ander punct wil ick verhaele het veurgaende niet seer ongelijck. IJeghelijcken is bekent de heerlijcke vromigheidt van Balthazar Geerardt Bourgoignon, deur de welcke hij den ghemeijnen vijandt des landts ende der religie veur sulcks gedeclareert ende verdreuen heeft cloeklijk om hals gebracht en met wonderlijke Patientie verdragen de schromelijcke lichamelijcke tormenten hem aengedaen. Waer in hem selven heeft vertoont ende gedraghen in onsen tijden als een andere Joannes Nicomediensis, dewelcke om dat hij de goddeloose placaten der Prince teghen de Christenen van de openbaere plaetse daer sij gehanghen waren afgetrocken ende openbaerlick gescheurt hadde, allerhande soorten van tormenten hem uit dier redenen aenghedaen, heeft met alsulcken vlijtigheid des aengesichts ende des Geestes verdraeghen, datter ook niet een teecken van eenige verdritelijckheid aen hem en coste ghemerckt worden. Dese grote vromigheijdt naer-volgende Balthazar Geerardt, en heeft dat heerlijck stucks wercks nut willen bestaen, sonder eerst ghewapent te zijn metten schild des Geloofs en ghebedts tot Gode.

„Want op den verjaerdagh der Martelaeren van Gorcum, in het twaalfste Jaer, naer hunner passie, is hij binnen Delft in Holland, daer hij om dit stuck aenterichten ghecomen was, heijmelick inne ghegaen in den Tempel, ende heeft aldaer ootmoedelick (ghelijck sommige Chatholieken borghers van Delft, die daer thegenwoordigh waeren, hebben ghetuijght hem ghezien te hebben) metten blooten hoofde ende ghebogene Knieen, met ghevouwene ende opghestekene handen Gode met groote deuotie ghebeden wel eene uure of meer.

„Dan het afloopen van de saeke leert wel, dat hij is verhoort gheweest, te weten verkreghen hebbende de vroomigheidt, die hij ’s daeghs daer nae op den thiende Julij als hij den Tijran verslaghen heeft, ende de volghende daghen heeft ghetoont schier ongheloouelich, als hij door uitghelesene tormenten, ende deur de allerschroomlijckste doodt sijn Glorieus martijne volijndt heeft, soo dat oock de vijanden selue verschrickt waren.

„Waerom en sullen wij dan ons niet moghen laeten veurstaen dat sulcken heerlicke ende tot allen tijden prijsbaar victorie van Gode aan Balthazar is verleent gheweest deur de ghebeden, ende verdiensten van onze martelaeren, op wiens verjaerdach hij sijnen aenstaenden strijdt Gods den Heere met sulcke vierigheijdt des ghebedts hadde gherecommandeert?”

Wij stappen hier van af en laaten de beantwoording van deeze Vraage van ESTIUS over, aan de Roomschgezinden zelve, die, den Hemel zij dank, tegenwoordig geheel andere denkbeelden vormen, hunne Geloofsgenooten van dien tijd.

Men zie, des begeerig zijnde, hier over verder E. VAN METEREN, fol. 229; HOOFT, fol. 903 en 904; BOR, fol. 422. en meer anderen; als mede GIJSIUS, Oorsprong en voortgang der Nederl. Beroerten, bl. 585, enz.

< >