Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BAKENES (Buurt)

betekenis & definitie

ook Backenes en Backenisse, was, in oude tijden, toen de Zee door het Spaerne vloeide, en Rhijnland nog onbedijkt lag, een rijke Visschersbuurt. Dertig jaaren na de eerste bedijking, in het jaar 1255, viel de zee weder door het Spaerne in.

Dewijl het land toen meest onder lag, konden de Visschers te Bakenes, (den grond aldaar aan eenige rijzing onderworpen zijnde) zo wel hunne woonplaats verkiezen, als anderen: zij deeden het op een gedeelte van den Amsteldamschen grond.Veelen willen, dat de Stad Haarlem haaren oorsprong aan deeze buurt verschuldigd is. Sommigen voegen ’er bij, dat daaromtrent een bosch geweest is, aan BACHUS gewijd; dat de naam van Bachiades verbasterd zou zijn in Bakenessers; en dat, derhalven, het woord Bakenes afgeleid moet worden van Bachus-Bosch. De bekende CORNELIUS AURELIUS VAN TER GOUDE zegt ’er dit van: „Hierna volgde een Bosch aan BACHUS gewijd, beplant met Wijngaarden en Olmboomen; de inwoonders deezer plaatzen wierden voortijds Bachiades, nu Haarlemmers genaamd, een hard volk, doch oprecht. In onze tijden werden 'er in het graaven tot het leggen van nieuwe grondvesten der gebouwen, nog wortels van oude Wijngaarden gevonden, zo dik als de dije van een man.”

Doch naauwkeurige onderzoekers der Oudheid twijfelen, of omtrent Haarlem wel een Bachus-Bosch geweest is; zij zijn met anderen van gedachten, dat de naam van Bakenes beter kan worden afgeleid van een Baak, of waarschuwingsteken voor de Schippers. Weder anderen oordeelen, dat Bakenes het Oud-Haarlem geweest is. De kundige OUDENHOVEN was van gedachten, dat Haarlem te Bakenes zijn eerste Parochie-kerk gehad heeft; wordende als nog de Bakenesser-kerk voor de oudste dier stad gehouden. Minkundigen, niet kunnende naspooren, van waar Haarlem zijn begin ontleend hebbe, zeggen onbeschroomd, dat het te Bakenes geweest is, om dat die buurt de oudste Parochie was. Dat dit Bakenes een zeer rijke Visschersbuurt moet geweest zijn, besluit gemelde OUDENHOVEN uit het voortreffelijk gebouw, de Oude Bakenesser-kerk, waar van nu slegts een gedeelte tot den Predikdienst gebruikt wordt; zijnde het andere gedeelte tot burger wooningen vertimmerd.

Toen, in het jaar 1328, een groot gedeelte der stad Haarlem, door den brand verteerd werd, bleef dit gebouw onbeschadigd. De Bakenesser-Toren, zegt BOXHORN, die niet te waardeeren is, is een overtreffelijk werk. Ook is de naam van Bakenes, in het eene gedeelte der stad, dat meest Oud-Haar!em genaamd wordt, tot heden nog overgebleeven, naamlijk in de Bakenesser-graft; waar van de Heer AMPZING zegt:

Ik ga zo niet voorbij, komt veder al te samen,

En komt in mijn gedicht met uwer aller namen,

En sijt so mee bekend, en sijt so mee geacht.

Wie zal de eerste sijn? komt BAKENESSER GRACHT;

Bestaat de voorste plaatz, de oudste van hun allen,

En dit gelopen hebt aan onse eerste wallen.

Waar uit men ziet, dat AMPZING deeze als de oudste der stads Graften aanmerkt. Bij hem vindt men ook, naar onze gedachten, desaangaande het beste bericht. Hij zegt, naamlijk, dat de buurt Bakenes, na den brand van 1328, binnen de stad getrokken is, schoon SCHREVELIUS het mede Oude-Haarlem noemt. Dat Bakenes, in het gemelde jaar 1328, nog buiten de stad stond, bewijst de Heer VAN OOSTEN DE BRUIJN, bl. 64, uit een oud Chronijkje, geschreven op Perkament, waar uit zijn Ed. het volgende bijbrengt.

„ln den jaere ons Heeren MCCCXXVIII, die poirte van Haerlem verbrande doirgaende met eenen onleslijken brande, welke stede in eenre corter stont van eenen vier ten lesten is barnende geworden, met eenre gruwelijke distrueering ende nederval, mit allen kerken, bedehuisen, en Capellen, en veertien menschen binnen der stede verbrant. Die CAPELLE secerlike der SALIGER MAGET MARIEN BUTEN ONDER DIE STEDE, (versta hier door de Bakenesser Kerk) als wij hopen, bij haire hulpe, bleef onverbrant, enz.”

Zo is dan ook dit Bakenes niet het oudste gedeelte der stad, maar wel het Zand, zijnde nu de Markt.

OUDH. Haarlems Wieg, bl. 19. enz; VAN LEEUWEN, Bat. Ill. fol. 1243; LEEGWATER, Beschrijv. van Haarlem, bl. 6; ZOETEBOOM, Zaanl. Arc. bl. 107 enz.

< >