Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

AURINDULIUS

betekenis & definitie

Alles, wat van deezen man gezegd word, berust op fabelen, en waar van men niet als uit verhaalen, die geen de minste zekerheid hebben, spreeken kan. Dit alleen is waar, dat de oude Hollandsche Kronijken hem Koning van Friesland, Wiltenburg en Holland noemen; dan even vast gaat het ook, dat hij ’er eene minder waardigheid bekleed heeft.

Doch laaten wij zien, wat van hem al gezegd wordt. Hij zou ter Vrouwe eene Reuzinne gehad, en daar bij veele Kinderen verwekt hebben. Hij zou bouwheer geweest zijn van een zeer prachtig Slot of Kasteel, dat met de grootte van zijne Vrouw overeenkomstig was, dat is, ongemeen groot, op het Dorp Voorburg, en het genoemd hebben Aurundilii. Dat hij Voorburg tot de standplaats daar van gekoozen had, was veroorzaakt door de liefde, die hij boven andere Landen voor Holland had. En dit zou hij nog meer betoond hebben, door het stichten van een ander Slot te Noordwijk, of in de Bosschen daaromtrent; welke beide Sloten door de Noormannen verwoest zouden zijn. Maar laat ons zien, wien men onderstelt, dat hij geweest is.

Den beruchten Heer LEM of WILLEM, den (even zo onwissen) Stichter van Haarlem, stellen de Schrijvers zijn Vader geweest te zijn; en van deeze vermaarde Bouwheeren, moet FALK of VALK, een Zoon van ARINDULIUS, de Stichter van ’t Slot Valkenburg aan den Rhijn geweest zijn.

Laat, echter, alle deeze verhaalen zo onzeker zijn als ze willen, dit is gewis, dat men te Voorburg, omtrent het jaar 1530, de fundamenten van een Kasteel ontdekt, en daar uit gegraaven heeft, veelerleije zeldzaamheden, zo van gouden, zilveren als metaalen muntstukken. Men vind ’er onder van NERO en van Keizer PIUS, maar niets, dat eenigen schijn gaf, waar uit iets van ARINDULIUS kon worden opgemaakt. Dus men met veel meerder schijn van waarheid geloven mag, dat dit Slot Arindulius, gebouwd is, door den Keizer AURELIANUS.

Jonker VAN DER HOUVE heeft zig veel moeite gegeeven, om den waaren naamsoorsprong op te spooren, doch bepaalt niets. BEKA, melding maakende van de verwoesting van het zelve, door de Noormannen, noemt het Castrum Arundubii. Of b voor l een drukfeil, of met voordacht zo gesteld zij, is onzeker. HEDA meent, dat het zelve gesticht is door den gemelden Keizer AURELIANUS, en brengt de ondekte muntstukken tot bewijs bij.

AD. JUNIUS noemt het ’t Slot Flini, om de penningen, die ’er van FLINUS gevonden zijn. BOKKENBERG zegt Ezels-Oort-Burgt, maakende Koning AURINDULIUS, of ELINUS, of ETSELINUS tot een Tweeden MIDAS, of Ezelsoor. Waarop JANUS DOUZA, spotswijze, vraagt; wie de man met de Ezelsooren ware, BOEKENBERG of de Koning? De oude Hollandsche Kronijk zegt dat het gemeene Volk gewoon was, Koning AURINDULIUS Ezelsoor te noemen, om dat zijne ooren zo groot als die van een Ezel waren. Het eerste kan waar zijn, maar het tweede is een verdichtsel. Laat ons bij al dit zotte aantoonen, van waar dit sprookje van de Ezelsooren herkomstig zij.

Den beminnaaren van onze Nederlandsche Oudheden is bekend, hoe ’er, onder de penningen van eenige Roomsche Keizers, gevonden worden, sommige hoofden met Helmen, en aan die Helmen vleugelen; welke gevleugelde Helmen mede tot de hoofdsieraaden der Germaanen behoorden, en waar mede CLAUDIUS CIVILIS ook verbeeld werd, (zie de Tijtelplaat van dit Werk); deeze vleugels zijn door het onkundig gemeen, in dien tijd, voor ooren aangezien. SCHRIVERIUS verhaalt, dat hij zelf zulke oude penningen van de Boeren gekocht heeft, die hem wilden opdringen, dat het penningen van Koning EZELOOR waren. Daar ondertusschen niets met zekerheid van dit Slot te zeggen is, stappen wij ’er van af; want met anderen den naamsoorsprong in Engeland te zoeken, lust ons niet.

< >