voerde dien voornaam, naar zijne geboortestad Gouda, en had ook den bijnaam van LOPSENUS. ERASMUS noemt hem, in zijne Brieven van 1489, 1490 en 1497, AUROTINUS.
Sommigen houden hem voor den Leermeester van den vermaarden Rotterdammer, het welk zij meenen aantetoonen uit een Brief, door ALARDUS VAN AMSTELDAM aan deezen CORNELIUS VAN TER GOU, in 1515, geschreeven, en waarin geleezen word: Erasmus is te Bazel; wij verwonderen ons allen, dat hij nimmer iets van u melt, daar gij altoos geweest zijt zijn oprechte Vriend en Meester. Volgens BOXHORN, was hij Regulier Kanunnik; doch GOUDHOEVEN noemt hem een Reguliere Monnik, in het Klooster der Augustijnen te Hemsdonk, bij Dordrecht, alwaar hij, volgens opgemelden Brief, in 1515 nog moet geleefd hebben. Volgens dien zelfden Brief, moet hij een zeer goed Redenaar, Dichter en Historieschrijver, en onder de Dichters zo vermaard geweest zijn, dat Keizer MAXIMILIAAN, door de aangenaamheid zijner Vaersen, en de bekwaamheid zijns verstands aangedaan, hem, door zijn Gezant STEPHANUS CROCEVIUS, den Lauwer van Apollo zond. De voornaamste Geleerden van zijnen tijd waren zijne Vrienden; doch als de bijzonderste van die, vindt men genoemd W. HEDA, AL. VAN AMSTELDAM en REINIER SNOIJ.
Behalven zijne andere schriften, verdienen, door ons hier genoemd te worden, twee boekjes van hem, rakende de Oudheid van Batavia, waarin hij sterk tegen GERARDUS NOVIOMAGENSIS beweert, dat Holland een gedeelte van Oud Batavia is. Deeze boekjes, waarin meer geleerdheid, dan in andere schriften van dien tijd gevonden wordt, zijn in druk uitgekomen Ao. 1586, door toedoen van BONAVENTURA VULCANUS.
Zie ERASMI, Episolae; GOUDHOEVEN, Kronijk, bl. 219. BOXHORN, Toneel der Nederl., bl. 260, VONK, in de Voorrede voor de Beschr. van Doesburg.